Toen begin negentiende eeuw de eerste ‘Hortus Botanicus’ van de stad Brussel door de heersende stedenbouwkundige plannen diende te verdwijnen om plaats te maken voor de aan de gang zijnde nieuwe stadsuitbreiding werd onder impuls van enkele notabelen naar een nieuwe locatie gezocht. Als nieuwe ligging werd al vrij vlug een zes hectare lange strook gekozen op de plaats van een voormalige tuin van pestlijders in de moerassige depressie van de Rahlenbeek tussen de Schaarbeekse en de Keulse Poort, het huidige Rogierplein. Een architecturaal en geschiedkundig overzicht:
De ontstaansgeschiedenis
Na de Franse inlijving van onze gewesten in 1795 werd voor het eerst een bescheiden begin gemaakt met de aanleg van een Brusselse botanische tuin, maar die kende pas zijn echte expansie tijdens het kortstondige bestaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), de periode waarin het huidige België en Nederland onder koning Willem I één staat vormden.
De toenmalige plantentuin situeerde zich in de Ruisbroekstraat, omzeggens in de schaduw van het vroegere paleis van de gewezen Oostenrijkse landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, Karel van Lotharingen (1712-1780). Vanwege enkele diverse megalomane bouwcampagnes, alsook door de noodzakelijke sanering van enkele wijken in het centrum, diende de bestaande ‘Hortus Botanicus’ plaats te maken voor een nieuw urbanistisch stadsproject waar vooral de heersende burgerij in hun statige woningen de plak wenste te zwaaien.
De oorspronkelijke plannen van wat de nieuwe Kruidtuin moest worden, werden uitgetekend door architect Charles-Henri Petersen (1792-1859) en later herwerkt en gedeeltelijk aangepast door Jean-Baptiste Meeus-Wouters, één van de stichtende leden van de “Koninklijke Maatschappij voor Kruid, Bloem- en Boomkwekerijen der Nederlanden”. De botanische tuin werd uiteindelijk in 1829 met de nodige luister plechtig ingehuldigd.
Opmerkelijke architectuur
Voor de bouw van de oranjeries liet de Franse architect en schilder decorateur Pierre-François Gineste zich overduidelijk inspireren door het vroegere tuinbouwproject dat de Belgische architect Tilman François Suys (1783-1861) reeds in opdracht van de hoger vernoemde plantkundige maatschappij had uitgetekend, maar dat echter als te ambitieus werd beschouwd en hun financiële middelen te boven ging.
Het gebouw werd naar analogie van de voor die tijd gangbare gebruikelijke typische structuur voor oranjeries opgetrokken. Gineste maakte daarbij handig gebruik van de natuurlijke helling van het terrein om de serregebouwen maximaal zuidelijk te oriënteren en liet een monumentale constructie van glas en metaal bouwen waarbij een centrale koepel het dak vormde. De onderliggende rotonde, “De tempel van Flora”, werd omgeven door een imponerende colonnade van achttien arduinen zuilen met de typische voluten eigen aan Ionische kapitelen. Aan weerszijden voorzag hij een toegang tot laterale serres dewelke met een licht uitspringend paviljoen eindigden.
In de daaropvolgende jaren volgden een ganse reeks van uitbreidingen waarbij onder meer de oostelijke oranjerie werd vergroot en er een feestzaal werd aan toegevoegd die later verbouwd zou worden tot herbariumgalerij. Door al deze grote ambities en de terugkerende financiële problemen die met het project gepaard gingen, evolueerde de oorspronkelijke wetenschappelijke en didactische rol van de plantentuin echter al gauw tot een soort veredelde tuinwinkel met allerlei commerciële activiteiten. Zo werden al vrij snel in de oranjerie planten en zelfs groenten geteeld voor verdere verkoop waardoor het oorspronkelijk initiatief van een esthetische en belerende openbare tuin met inheemse en exotische plantensoorten dreigde teloor te gaan. In 1870 besloot de Belgische staat dan ook de kruidtuin aan te kopen en alzo de oorspronkelijke wetenschappelijke bestemming en openbare wandelruimte te vrijwaren.
Een chronologie van het verdere verloop
In 1892 werd een beroep gedaan op twee Brusselse beeldhouwers, Constantin Meunier (1831-1905) en Charles Van der Stappen (1843-1910), om de schetsen van een verzameling sculpturen uit te werken voor de Kruidtuin. Uiteindelijk ontwierpen ze een reeks van fonteinen, verlichtingspalen, beeldengroepen en allegorische figuren die onder andere verwijzen naar de tijd en de seizoenen samen met enkele indrukwekkende sculpturen die planten en dieren voorstellen. In totaal omvatte het ganse beeldenprogramma 52 bronzen sculpturen en vormde het daardoor het omvangrijkste kunstproject van het negentiende-eeuwse België.
Beide grootmeesters van de beeldhouwkunst realiseerden op basis van hun plannen en tekeningen maquettes op een schaal van één vierde van de ware grootte die daarna volgens de ‘verloren-was’ techniek in vorm werden gegoten en als model moesten dienden voor de kunstenaars die via overheidsopdrachten zouden worden aangewezen om de definitieve beeldhouwwerken te vervaardigen. Meunier en Van Der Stappen namen een deel van de uitvoering van de beeldhouwwerken voor hun rekening terwijl andere vermaarde kunstenaars de overige sculpturen en beeldpartijen realiseerden zoals “De Leeuw”, een uitvoering van Charles Samuel (1862-1939), “De Panter” van Jean-Marie Gaspar (1861-1931), “De Nacht” van Egide Rombaux (1865-1942), “De Laurier” van Julien Dillens (1849-1904) en de “Vier Leeftijden” die door Jules Lagae (1862-1931) in een bas-reliëf op zuil werden vereeuwigd.
Vanaf 1894 werd met de eigenlijke uitvoering van het prestigieus project gestart door voornamelijk de Brusselse gieterijen ‘La Compagnie des Bronzes’ en de ‘Fonderie Peterman’. Een goede vijf jaar later was de plaatsing van alle voorziene sculpturen reeds volledig voltooid. Begin twintigste eeuw werd echter stilaan duidelijk dat mede door de steeds oprukkende stadswijken een plantentuin geen echte toekomst meer had in wat zich meer en meer profileerde als een eigenlijke stadskern. Spoedig keek men dan ook uit naar een nieuwe plek buiten de agglomeratie om de plantencollecties naartoe te verhuizen. In 1939 viel de keuze van de nieuwe site uiteindelijk op het domein van Bouchout nabij Meise, een gemeente op enkele kilometers buiten Brussel.
Vanaf dat moment werd de Kruidtuin het slachtoffer van verwaarlozing, vandalisme en een verdere grootschalige verstedelijking met de daarmee gepaard gaande nefaste gevolgen. Zo werd de tuin door de bouw van een laan in tweeën gesneden terwijl bovendien een deel van de lager gelegen site moest verdwijnen om plaats te maken voor de aanleg van een expresweg die deel uitmaakt van de Brusselse ringweg. Door deze drastische ingrepen is de vormgeving van de tuin vandaag de dag natuurlijk grondig gewijzigd en eigenlijk enigszins uitgegroeid tot een soort stadspark. Ook van de beelden blijven er momenteel nog slechts een dertigtal over. Sommige sculpturen zijn in de loop der tijd vernield, anderen werden verhuisd naar Bouchout dat ondertussen uitgroeide tot wat nu de “Nationale Plantentuin van Meise” wordt genoemd en enkele beelden zijn zelfs in de loop der jaren gewoonweg zoek geraakt…!
Pas medio twintigste eeuw, in de aanloop van de wereldtentoonstelling van 1958, kreeg de tuin een nieuw elan en uitstraling. Dit voornamelijk dankzij de inbreng van René Pechère (1908-2002), een voor die tijd vermaarde en zeer toonaangevende Brusselse landschapsarchitect. Teneinde de hoogteverschillen van de locatie te kunnen opvangen en tegelijkertijd toch een geheel te vormen, werd de tuin onderverdeeld in drie separate delen waardoor die een coherente en harmonische samenhang verkreeg: het hoogste gelegen deel werd aangelegd in Franse stijl met een reeks recht- en driehoekige percelen, het middengedeelte kreeg een Italiaanse aanpak met een stervormig rozenperk en een iristuin, terwijl het grillige lagergelegen gedeelte met zijn vijverpartij werd gemodelleerd op typische Engelse wijze. De oude bomen zijn trouwens in dit deel bewaard gebleven en onttrekken nu het drukke autoverkeer aan het zicht van de wandelaars.
Een nieuwe herbestemming
In 1979 kregen Christian Lechien en Patrick De Simpel van het architectenbureau ‘Atelier 20’ via de Franstalige Gemeenschap de opdracht om de leegstaande serregebouwen om te bouwen tot een polyvalent cultureel centrum met de nodige ontvangstruimten, tentoonstellingszalen en cafetaria. De restauratie en werkzaamheden duurden bijna vier jaar en waren in januari 1984 afgerond. De serrecomplexen van de voormalige botanische tuin hebben sindsdien daarmee een nieuwe herbestemming gekregen en de ganse site is inmiddels eveneens als ‘monument’ beschermd.
Rudi Schrever
Brusselse stadsgids
Rondleidingen op aanvraag
e-mail: [email protected]