Botsing
De wereld van de islam was pas bereid zijn superioriteitscomplex af te leggen toen de fundamenten ervan rot bleken te zijn, maar zelfs toen werd de grootheidswaan slechts met pijn en moeite losgelaten. Het was een grote schok voor een beschaving die haar hele geschiedenis door overtuigd was gebleven van haar eigen genialiteit. De vergelijking die voor de islam door de eeuwen heen cruciaal was geweest, en die doorgaans in zijn voordeel uitviel, was die met de landen van het christendom, dat in geografisch en cultureel opzicht zo dicht bij hen stond en door dezelfde abrahamitische bedding stroomde, maar door zulke onbegrijpelijke leerstellingen als de drie-eenheid, de transsubstantiatie en de goddelijke natuur van Christus verworden was tot een gruwzame aberratie.
‘de verwoede gevechten en de gewichtige gebeurtenissen, van de onfortuinlijke ongelukken en ontstellend onheil, van de komst van meer kwaad en de versnellende veranderingen, van langdurig lijden en kantelende tijden, van de inversie van het intrinsieke en het te gronde richten van het gevestigde, van verschrikking op verschrikking en ongerijmde omstandigheden, van het ontaarden van alle waarden en overheersende vernietiging, van wijdverbreide verwoesting en velerlei voorvallen.’
Het Egypte dat in juli 1798 door de soldaten van Napoleon werd veroverd, stond ver af van de welvarende en dynamische grootmacht die in de elfde eeuw tijdens de hoogtijdagen van de Fatimiden Noord-Afrika had overheerst. Egypte was de graanschuur van het Ottomaanse Rijk, waarvan het sinds de annexatie door sultan Selim i in 1517 deel uitmaakte, en een belangrijke leverancier van graan en ruwe katoen aan Frankrijk. Vanwege zijn ligging op de landroute naar India had het grote strategische waarde, ondanks de populariteit van de zeeroute via Kaap de Goede Hoop, maar het land was verscheurd en weinig productief. De bevolking nam al sinds de Middeleeuwen af en telde aan het eind van de achttiende eeuw nog maar vier miljoen zielen (tegen achtentwintig miljoen inwoners in de republiek van de Fransen). De provincie zuchtte onder de heerschappij van de mammelukken, een dynastie van vroegere slaven die de Ottomaanse regering, de Verheven Porte zoals ze meestal werd genoemd, schatting betaalde en in ruil daarvoor de vrije hand kreeg om de bevolking te onderdrukken en af te persen. Ondanks de agrarische rijkdom van het land hadden de Egyptenaren vanwege het slechte bestuur en de hoge belastingen soms te lijden onder hongersnoden. In de legendarische stad Caïro, ooit een van de wonderen van de middeleeuwse wereld, was niet langer steen maar leem met tenen vlechtwerk het voornaamste bouwmateriaal.
Dit mediterrane anachronisme kwam nu in botsing met de meest zelfbewuste moderne samenleving op aarde en met de nieuwe motor daarachter: Napoleon. De ambitieuze Corsicaan had zich een glansrijke reputatie verworven dankzij zijn opvallende overwinningen op de Habsburgers in Italië en Oostenrijk, al had dit militaire genie ook een enorm ego en de aandachtsspanne van een puber. Napoleon was niet alleen generaal: hij was ook geïnspireerd door de intellectuele kracht van de Verlichting en het transformerend vermogen van de Franse Revolutie. Kort daarvoor gekozen tot lid van het Institut de France, toen en nu het kloppend hart van het grote, stoutmoedige Franse intellect, was hij een volleerd wiskundige en scherp debater over zulke uiteenlopende zaken als bewoonbare planeten en de interpretatie van dromen. Ook verdiepte hij zich enthousiast, en zoals gewoonlijk niet zonder eigenbelang, in Frankrijks postrevolutionaire imperialistische doctrine, die, zoals zijn latere medestander Charles Maurice de Talleyrand het uitdrukte, erop gericht was ‘alles te ordenen, binnen en buiten zichzelf, in het belang van de menselijke soort.’
Alles ordenen betekende in de eerste plaats de mammelukken laten zien hoe je moest vechten. Op 1 juli landde Napoleon in Alexandrië; problemen in verband met een slecht georganiseerde bevoorrading en de dorst die de soldaten op hun tocht zuidwaarts leden schoof hij terzijde, zodat hij op 21 juli met zijn 25.000 manschappen al in Embaba was, op de linkeroever van de Nijl tegenover Caïro. Hier stuitten ze op een kleinere maar veel frissere mammelukse strijdmacht.

Met hun bonte zijden mantels en kaftans hoog en fier in het zadel gezeten, de teugels tussen hun tanden geklemd, vormden de aanstormende mammelukken een verbazingwekkend gezicht, maar een moderne strijdkracht was het bepaald niet. Over klavervelden in de richting van de Fransen galopperend schoten ze eerst hun karabijnen en vervolgens hun pistolen leeg. De gebruikte wapens werden op de grond gegooid en door hun knechten opgeraapt. Ten slotte wierpen ze van nabij met speren en zwaaiden ze met kromzwaarden. Uiteindelijk leverde dit vertoon niet veel op. De mammelukken werden tot staan gebracht door een voor hen nog onbekend fenomeen: dicht opeengepakte carrés van soldaten die artillerie- en musketvuur spuwden.
‘De soldaten gedroegen zich zo onverstoorbaar bij het vuren dat er geen enkele patroon werd verspild; ze wachtten tot de ruiters op het punt stonden op onze carré in te rijden’,
…aldus een Franse luitenant. Na amper een uur was de vijand verpletterd. Napoleon noemde het treffen de Slag bij de Piramiden, waarvan men door de nevel heen de mysterieuze contouren kon ontwaren, al hadden de meeste Fransen geen idee wat het waren. De dodencijfers – zo’n duizend mammelukken lieten het leven, tegen negenentwintig Fransen – vormden een afspiegeling van de vreselijke disbalans in tactiek, training en uitrusting. Sjeik Jabarti stelde de efficiëntie van de ongelovigen tegenover het jammerlijke lot van de verdedigers, die volgens hem
‘met elkaar ruzieden, afgunstig waren, voor hun geriefelijke leven vreesden, totaal onwetend waren en zichzelf voor de gek hielden en in kleding en gedrag een grote verwaandheid en hoogmoed tentoonspreidden.’
Bovendien vormde de uitkomst van de strijd niet alleen de weerspiegeling van de kwaliteiten van beide partijen: een middeleeuws oosters leger was in de pan gehakt door een modern westers leger, en een fiere islamitische hoofdstad, Al-Qahira, ‘de zegevierende’, was veroverd door de ongelovigen.
In de eerste weken na de Slag bij de Piramiden zetten de Fransen in Caïro een bestuur op en probeerde Napoleon met zijn bekende combinatie van charme en meedogenloosheid de stad in het gareel te krijgen. Hij nodigde de voornaamste sjeiks en andere notabelen uit zitting te nemen in een diwan, een raad, die onder zijn toezicht Egypte zou leiden. Hij maakte korte metten met alle tegenstand en om een voorbeeld te stellen sloeg hij in oktober met harde hand een over de hele stad verspreide opstand neer. Maar een rol als bestuurder en vredestichter kon Napoleon niet bevredigen. Hij zag zichzelf als onderdeel van een groot menselijk avontuur en koesterde de gedachte dat onder de heilzame leiding van Frankrijk Egypte in zijn oude glorie kon worden hersteld. Hadden de Fransen ook niet de Amerikanen vrijheid gebracht door hen te helpen in hun onafhankelijkheidsoorlog? Had hij zelf niet Italië bevrijd van de tirannie van de Habsburgers?
Het Egypte-instituut (l’Institut d’Égypte), gevestigd in Azbakiya, de uitgaanswijk van Caïro, in een gebouwencomplex met tuinen rond het onteigende paleis van een plaatselijke edelman, stond als een pop-up-onderzoeksinstituut in de wetenschappelijke woestijn. Het kon bogen op een volière, een botanische tuin, een observatorium, diverse kleine musea en werkplaatsen voor de fabricage van wetenschappelijke en militaire instrumenten, van precisie-instrumenten en microscooplenzen tot klingen van zwaarden. De savants verbleven in geconfisqueerde huizen in de buurt, als ze niet in het veld waren om vissen te classificeren of de Sfinx op te meten.
Boek: De islamitische Verlichting – Christopher de Bellaigue