De Tsjechische pedagoog en filosoof Jan Amos Comenius (1592-1670) heeft tijdens zijn leven één literair werk geschreven: Het labyrint van de wereld en het paradijs van het hart (1623). Dit boek is recent in een nieuwe Nederlandse vertaling van Kees Mercks bij Uitgeverij Vantilt verschenen onder de titel Jan Amos Comenius. Het labyrint van de wereld (2016). Comenius’ satirische en humoristisch geschreven boek is een aanklacht tegen de wereld en de slechte gewoontes en karakters van mensen. Maar er is wel redding mogelijk.
Pest en mausoleum
De titel van het boek laat meteen doorschemeren hoe Jan Amos Komenský, zoals zijn Tsjechische naam luidde, naar de wereld keek: als een labyrint, een doolhof met allerlei dwaalwegen waarvan vrijwel elke route doodloopt. Volgens Comenius is de wereld vol leugen en bedrog, teleurstelling en verdriet, waardoor mensen de weg al snel kwijtraken. Veel mensen doen zinloos, nutteloos werk of leiden een uitzichtloos bestaan.
Het gezichtspunt van waaruit Comenius de wereld bekeek, is vanuit diens leven goed verklaarbaar. Zelf werd Jan Amos al op elf- of twaalfjarige leeftijd wees, nadat zijn beide ouders aan de pest overleden. En in 1622, een jaar voordat Het labyrint van de wereld uitkwam, stierven zijn vrouw en twee van zijn kinderen aan de pest, terwijl Comenius zelf – als navolger van de protestantse pionier Johannes Hus (1369-1415) – op de vlucht was voor de katholieke contrareformatorische legers die het gebied van Tsjechië onveilig maakten. Comenius verbleef in ballingschap in Polen, Engeland, Zweden en Hongarije. Kort na zijn thuiskomst in 1628 nam Comenius opnieuw de wijk, ditmaal naar het Poolse Lezno. Later kwam hij op uitnodiging van de rijke familie De Geer in 1656 in Amsterdam terecht. Daar bleef hij tot zijn dood in 1670 wonen. Zijn laatste rustplaats ligt in de vestingstad Naarden, waar zich momenteel nog het Comenius Museum en Mausoleum bevinden.
Het labyrint van de wereld
Comenius’ literaire werk Het labyrint van de wereld bestaat uit twee delen. In deel een beschrijft Comenius hoe iemand met de naam Pelgrim door de wereld reist, met twee gidsen als metgezel. De eerste gids heet Alweter en heeft als bijnaam Overalbij. Hij is telkens als eerste ter plaatse en geeft Pelgrim allerlei tips. Hierdoor komt Pelgrim op veel verschillende plekken, waar hij nieuwsgierig alles in zich opneemt. De tweede gids is Zegsman, die koningin Wijsheid vertegenwoordigd. Zijn bijnaam is Begoocheling, omdat hij telkens probeert om Pelgrim te misleiden. Pelgrim is echter alert en doorziet de misleidingen van Zegsman steeds. Om een voorbeeld te noemen: volgens Zegsman is het huwelijk een zeer gelukkige verbintenis, terwijl Pelgrim doorziet dat trouwen leidt tot een situatie van gevangenschap en zelfs slavernij. Op zijn reis ontmoet Pelgrim allerlei hoge piefen die de boel belazeren, zoals leugenachtige politici, zwammende wetenschappers en doortrapte theologen die de Bijbel naar hun hand zetten.
De droevige toestand die Pelgrim in deel een om zich heen ziet, verandert in deel twee ten goede. Het begrip labyrint is in het vervolgdeel van het boek geen doolhof meer, maar een route die uitkomst biedt. Pelgrim hoort een goddelijke stem die hem uitnodigend adviseert om het volgende te doen:
‘Keer terug naar waar je vandaan bent gekomen, naar je hart, en doe de deur achter je dicht!’
Via een slingerweg is Pelgrim uitgekomen bij, wat in het tweede deel van de boektitel genoemd wordt, het ‘paradijs van zijn hart’. Daar, in het hart, vindt een mystieke, mysterieuze ontmoeting plaats met Jezus Christus.
De boodschap van Comenius’ fantasieboek is serieus: de mens vindt als pelgrim zijn houvast in het geloof. Na de ontmoeting met God kan de mens verder op reis in een wereld die gevaarlijk en leugenachtig is.
Citaten
Ik geef hier twee passages weer uit het boek van Comenius. Het eerste betreft Pelgrims observaties en constateringen als hij een groep ethici en politici ontmoet – een passage uit deel één. Het tweede citaat komt uit deel twee en gaat over Comenius’ stelling dat een ware christen geen overvloed aan (wets)regeltjes nodig heeft.
Pelgrim vertelt:
“Toen ze me ergens anders heen wilden brengen, vroeg ik: ‘Komt er niet al te spoedig een einde aan die stoet geleerden? Ik vind het namelijk nogal treurig worden om onder hen te verkeren.’ ‘Het beste komt op het eind,’ zei Overalbij. We liepen vervolgens een zaal binnen die vol portretten hing, aan de ene kant mooie en zeer bevallige, aan de andere kant lelijke en wanstaltige: er liepen filosofen langs hen heen, maar die keken niet alleen naar ze op, maar wisten aan de ene groep meer schoonheid toe te wijzen en aan de andere meer lelijkheid. Dus vroeg ik: ‘Wat is dat nu?’ En Zegsman zei tegen me: ‘Zie je dan niet die opschriften op hun voorhoofd?’ Hij bracht me naderbij en liet me die opschriften zien: Fortitudo, Temperantia, Justitia, Concordia, Regnum etc., en aan de andere kant Superbum, Gula, Libido, Discordia, Tyrannis etc. De filosofen smeekten en maanden degenen die net aankwamen om van de mooie portretten te houden en de lelijke te haten, en wel zoveel ze maar konden, de eerste groep prijzend en de tweede versmadend en beschimpend. Daar me dit goed beviel, zei ik: ‘Wel, hier vind ik eindelijk lui die de mensheid een goede dienst bewijzen.’
Intussen merkte ik dat die brave zedenmeesters ook zelf niet langer zo eenduidig die mooie konterfeitsels toegenegen waren en er ook niet vies van waren om af en toe een oogje op die andere groep te laten vallen, en toen sommigen dat zagen, kozen die ook graag die kant en koketteerden met die misbaksels en vermaakten zich met hen. Dus zei ik verbolgen: ‘Hier zie ik toch dat men (net als de wolf bij de Aesopus zei) het ene zegt en het andere doet: waar iemands mond van zucht, daar slaat de geest van op de vlucht, of wat iemands tong lust, dat geeft het hart geen rust.’ ‘Ik geloof dat jij onder de mensen alleen maar engelen zoekt,’ zei Zegsman gepikeerd. ‘Zal jou ooit iets bevallen? Aan alles kleeft wel een smet.’ ” (74,75)
In citaat twee blijkt Comenius’ protestantse uitgangspunt dat wetten en regeltjes niet heiligmakend zijn, maar dat vooral het hart van de christen ertoe doet:
“Wie God waarlijk met zijn hele hart liefheeft, die hoef je niet veel voor te schrijven over wanneer, waar, hoe en hoe vaak je God moet dienen, aanbidden en eren; omdat de hartsverbintenis met God en de bereidheid tot gehoorzaamheid aan hem op zich al de liefste eerbewijzen voor hem zijn die ertoe leiden dat de mens hem altijd in zijn hart looft en met al zijn daden bedenkt. Wie dus zijn naaste als zichzelf liefheeft, behoeft geen uitvoerige geboden over waar, wanneer en waarmee hij voor hem zorg moet dragen, hoe hij hem geen schade zal berokkenen en hoe hij zijn terechte schuld jegens hem moet voldoen: de naastenliefde zelf zal hem alles waarlijk ten volle vertellen en wijzen. Een teken van een slecht mens is het dat deze altijd zijn rechten opeist en slechts op grond van wat op papier staat, wil weten wat hij moet doen. Gods hand wijst ons in ons hart immers datgene aan wat we voor onszelf willen en ook wat we onze naaste verschuldigd zijn. Maar aangezien de wereld geen acht slaat op de innerlijke blijken van ons eigen geweten en alleen oog heeft voor oppervlakkigheid, gelden er in de wereld geen morele regels, maar slechts argwaan, wantrouwen, onbegrip, jaloezie, tweedracht, haat, nijd, diefstal, moord en wat niet meer.” (193)
Hoogtepunt uit Tsjechische literatuur
Het labyrint van de wereld en het paradijs van het hart wordt door commentatoren beschouwd als het hoogtepunt uit de geschiedenis van de Tsjechische literatuur. Het boek is het resultaat van een sprankelende creativiteit, grote fantasie en een sterke literaire verbeeldingskracht, maar staat tegelijk ook vol met serieuze levensbeschouwelijke en wetenschappelijke kennis en waarden. In het nawoord schrijft H.E.S. Woldring over de betekenis van dit werk in relatie tot andere grote boeken uit de vroegmoderne tijd:
“In dit opzicht is Labyrint van de wereld vergelijkbaar met Erasmus’ Lof der zotheid (1511), Utopia (1516) van Thomas More, Christianopolis (1619) van Johann V. Andreae en Campanella’s Zomerstad (1623). Deze werken zijn kritisch ten aanzien van de toenmalige samenleving en stimuleren tot het denken over de samenleving en haar toekomst. Ze zijn – net als Comenius’ Labyrint – aan de fantasie ontsproten, maar ook bedoeld om serieus genomen te worden.” (242)
Boek: Het labyrint van de wereld en het paradijs van het hart
Lees ook: Biografie veelzijdige geleerde Jan Amos Comenius