Naar Portugal
We vertrokken bij dageraad en reden met een wijde boog om Elvas, de Portugese grensstad heen. Ik zag de burcht en de stadswallen rood oplichten in het eerste zonlicht. Het geluid van kerkklokken woei aan op de bries. Hier en daar zagen Commelijn en ik grote, pas gegraven kuilen, waar de lichamen van pestlijders inderhaast in waren gegooid en slordig begraven. Dan gaven we onze paarden de sporen.
Ondanks de gevaren die ons bedreigden was ik in die dagen gelukkig. Eigenlijk heb ik me in mijn leven steeds het beste gevoeld als ik op reis was. Wie onderweg is heeft geen zorgen. Wat hij gedaan heeft ligt achter hem, wat hem te doen staat ligt voor hem. Daarom heb ik altijd goed begrepen wat de vagebonden drijft die voor een zwervend leven kiezen. De meeste mensen denken dat zij in die situatie zijn geraakt door drank, armoede of een ellendig toeval en niets liever zouden willen dan een dak boven hun hoofd en drie maaltijden per dag. Daarin vergissen zij zich. Veel zwervers hebben bewust gekozen voor de vrijheid omdat zij haar verkiezen boven alle andere zaken in dit leven.
Ook ik heb veel gezworven, maar mijn tochten hadden altijd een doel. Mijn land heeft veel te danken aan de vruchten van mijn reizen, hoewel ik daar nooit voldoende voor ben beloond. En alsof dat niet genoeg is, word ik bovendien bespot door de kinderen.
Soms, als ik het raam van mijn torenkamer opendoe, hoor ik ze beneden in de steeg dat hatelijke liedje zingen,
‘Jan Huygen in de ton, Jan Huygen, en de ton die viel in duigen’
Alsof mijn noodlottige tochten met Willem Barentsz naar de poolzee, waarbij ik op het idee kwam de eilanden in het pakijs met lege tonnen te markeren, de enige zullen zijn waar de wereld mij zich om zal herinneren.
Vier dagen lang trok ik met Commelijn door de hete vlaktes en op de vijfde dag staken we per boot de Taag over. Die is bij Lissabon kilometers breed en de paarden waren doodsbang. We moesten ze vasthouden bij de leidsels, want zo veel water hadden ze nog nooit gezien. Het was vroeg in de ochtend en er hing een dichte nevel over de rivier.
Bij de landingsplaats werden onze papieren gecontroleerd door een Spaanse soldaat, die zo te zien niet kon lezen. Hij bekeek ze vluchtig, voelde even aan de lakstempels en gebaarde dat we verder konden.
We reden de stad binnen over het Praça do Comercio, een groot plein aan de rivier, langs de torens en façades van het koninklijk paleis, waar de oude hertog van Alva resideerde als plaatsvervanger van Philips. Zelfs in Sevilla had ik nooit zo’n groot en voornaam bouwwerk gezien.
Overal stonden groepjes Spaanse soldaten met hun helmen en lansen. Blijkbaar was Alva niet erg gerust op de liefde van de burgers voor hun nieuwe heerser. Verder waren de straten bijna verlaten. Af en toe zagen we een gestalte die zich met een doek voor de mond ergens heen haastte. Hier heerste de pest nog volop. Wagens met haastig opgestapelde lijken ratelden af en aan over de keien. De vuile voeten van de doden staken soms uit de lijkwades waar ze in waren gewikkeld.
‘Flagellanten,’ zei Commelijn terwijl hij zijn paard inhield en met misprijzen op de mannen neerkeek. ‘Ze denken dat ze het ongeluk van de stad af kunnen wenden door zichzelf te straffen. Maar de zwarte dood ontziet niemand.’
We vonden een herberg bij het kasteel. Diezelfde middag reden we naar een handelshuis aan een van de kades langs de Taag.
‘Wat voor zaken heeft u hier eigenlijk, heer?’ waagde ik te vragen.
‘Dat gaat je niets aan,’ antwoordde Commelijn kortaf. We daalden af naar het water door het labyrint van smalle, steile straten, dat Alfama wordt genoemd. Een jongen die de herbergier mee had gestuurd liep voor ons uit om de weg te wijzen. Ook hier was bijna niemand op straat. We reden een tijdje zwijgend door.
‘Ach, wat maakt het eigenlijk uit,’ zei Commelijn plotseling. ‘Zo geheim is het niet. Ik kom hier in opdracht van mijn vader peper kopen. De Portugezen verkopen de specerijen die ze in India halen door aan heel Europa, en daar hebben ze ons voor nodig. Wij kopen ze op en brengen ze met onze schepen naar het noorden, waar ze weer verder worden verkocht door handelaars zoals mijn vader. Er is haast bij, want er gaan geruchten dat Alva de handel met Holland wil verbieden. Hij zint op wraak, omdat de Geuzen hem hebben vernederd. Onze lading is al vooruitbetaald en van groot belang voor ons handelshuis.’
Het gedroomde leven van de grondlegger van de VOC
‘In India is het altijd zomer,’ zei ik. ‘En er groeien vruchten aan de bomen die lijken op kanonskogels maar vol zitten met zoete melk.’ Ik wilde Commelijn tonen dat ik ook iets van de wereld wist. Hij lachte.
‘Er worden allerlei verhalen over India verteld, maar de meeste zijn niet waar. Neem dat maar van mij aan.’
Boek: Jan Huygen. Het gedroomde leven van de grondlegger van de VOC
Lees ook: Jan Huyghen van Linschoten, de Itinerario en de VOC
…en: Lijst van ontdekkingsreizigers