Het pionieren met computers in Nederland begon in de jaren 1945 tot 1960. Een cruciaal moment was de presentatie van de ARRA (Automatische Relais Rekenmachine Amsterdam), in de zomer van 1952. Deze en andere machines werden nog niet door de Nederlandse bevolking gebruikt, maar hadden wel grote betekenis voor latere ontwikkelingen. Gerard Alberts en Bas van Vlijmen schreven over deze thematiek het boek Computerpioniers. Het begin van het computertijdperk in Nederland (AUP, 2017).
Context: perspectieven én risico’s
Het boek, dat ruim 300 pagina’s beslaat en rijk geïllustreerd is met zwart-witfoto’s, bestaat uit acht hoofdstukken. De auteurs zoomen, na een Voorwoord waarbij dit boek in de historiografische traditie van de computergeschiedenis history of computing wordt geplaatst, in het eerste hoofdstuk in op de bredere context van de bouw van rekenmachines, waarbij ze ook de internationale situatie in kaart brengen en de context waarbinnen het pionierswerk werd verricht.
Enerzijds was er sprake van een groot vertrouwen op de nieuwe techniek en mogelijkheden in de jaren 1950. Anderzijds bestond er ook, vanuit een cultuurkritische traditie, angst voor de gevolgen van de nieuwe moderne uitvindingen. Hierover waarschuwden opiniemakers als historicus Johan Huizinga (1872-1945) en PvdA-politicus en CPB-directeur Fred Polak (1907-1985) al vóór en na de Tweede Wereldoorlog. In oktober 1952 leverde Jan van der Corput (1890-1975), directeur van het Mathematisch Centrum in Amsterdam dat in 1952 de ARRA in gebruik nam, op dit vlak ook een bijdrage in zijn diesrede voor de Gemeentelijke universiteit Amsterdam – nu de Universiteit van Amsterdam:
Niemand twijfelt aan de onschuld van de electronische rekenmachine. Maar ieder werktuig wordt gemaakt met een bepaald doel en bezit in verband daarmede een capaciteit tot constructie of destructie. (…) Doch er is meer. De grootste bedreiging, namelijk de werkeloosheid van velen met alle economisch en morele gevolgen van dien. (23,24)
Belangrijk vanuit de internationale context was dat ontwikkelingen in Nederland samen op gingen met en mede mogelijk gemaakt werden door uitvindingen en processen elders. Verrassend is dit uiteraard niet, maar wel belangrijk om de ontwikkelingen in de rekenmachinewereld in de jaren 1950 en 1960 goed te kunnen begrijpen.
De auteurs noemen als belangrijke invloed de Joods-Amerikaanse wiskundige Norbert Wiener (1894-1964), die in 1948 het invloedrijke boek Cybernetics publiceerde:
“In de Verenigde Staten, in Boston, vond Norbert Wiener in deze ontwikkeling van regelsystemen en simulaties aanleiding een nieuwe leer te ontwikkelen, het vak Cybernetica of Stuurkunde. Niet alleen was de techniek van de instrumentatie en simulatie een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van computers rond 1950, Wieners boek had een enorme invloed. Vele pioniers formuleerden de uitdaging die machines met geheugen stelden, in termen van cybernetica.” (32,33)
Kerngebieden en eerste gebruikers
In de volgende hoofdstukken richten de auteurs zich gedetailleerd op de kernregio’s waar de eerste Nederlandse rekenmachines tot stand kwamen. Dit gebeurde met name in het Mathematisch Centrum in Amsterdam, TNO en de Technische Hoogeschool in Delft, maar ook in Den Haag, Maastricht en Eindhoven.
We maken in deze hoofdstukken kennis met diverse computerpioniers: zij die een rol peelden bij de ontwikkeling van rekencomputers. Een van hen was Willem van der Poel (1926-), die in 1950 met een subsidie van het Delftsch Hoogeschoolfonds bonder supervisie van ondernemer en lector Bram van Heel (1899-1966) de zogenoemde ARCO ontwierp:
“Van der Poel koos voor het relais. Hij ontwierpe de ARCO (Automatische Relais Calculator voor Optische Berekeningen), en studeerde hierop in 1950 af. Het besturingsgedeelte was af. Andere studenten voltooiden de machine in 1952, C.J.A. Tepas, G.J. Beernink en F.ten Brug.” (85)
In het goed verzorgde en keurig gedocumenteerde boek lezen we verder ook het nodige over de eerste gebruikers van rekenmachines in Nederland. Hiertoe behoorden bedrijven als PTT (dat in 1949 een eigen rekenmachine, de PTERA, in gebruik nam), maar ook ondernemingen als Shell, Fokker en Philips.
Shell en rekenmachines
Het hoofdkantoor van de Nederlandse tak van Shell (voorheen de Bataafsche Petroleum Maatschappij) bevond zich na de oorlog in Den Haag. Daar voerde men een grootschalige administratie met ponskaartenapparatuur. Daarnaast vergde de raffinage in Rotterdam veel controleapparatuur. We lezen hierover in Computerpioniers:
“Om die te verfijnen vestigde het concern een proeffabriek vlakbij de Technische Hoogeschool in Delft. Het contact met de Delftse onderzoeksgroepen aan de Technische Hoogeschool en TNO was een reden geweest om deze proeffabriek daar te plaatsen. in 1946 werd bij de proeffabriek een meet- en regelafdeling opgezet. De groep werd in de jaren daarna versterkte door de wiskundige P. Hazebroek. Van Philips kwam de voormalige TPD-medewerkers J.M.L. Janssen over met kennis van de bouw van analoge rekenmachines. (…) Hier ontwikkelde men in 1952 en 1953 een analoge rekenmachine waarmee een klasse van differentiaalvergelijkingen kon worden opgelost.” (148)
Slot
Het boek staat vol met nog veel meer interessante bevindingen. Maar belangrijker is nog dat de auteurs van alle losse feitjes en ontwikkelingen in de jaren 1950 en 1960 een goede synthese weten te maken. Ze slagen erin om het pionierstijdvak van de Nederlandse computerwereld helder in kaart te brengen.
Afsluitend en ter aanbeveling nog één noemenswaardig citaat uit Computerpioniers, dat gaat over de rol van IBM in het pionierswerk op computergebied en de introductie van de eerste ‘echte’ computers in het Nederlandse bedrijfsleven:
“De eerste administratieve machine die IBM ‘computer’ noemde, was de IBM 650 , in de Verenigde Staten op de markt vanaf 1953 en in Europa vanaf 1957. Het eerste exemplaar in Nederland ging naar de Heidemij in Arnhem, de tweede naar het eigen IBM-rekencentrum, ERAC, in Amsterdam. In 1958 kon Bull een computer leveren met een serieus geheugen, de ET, Extension Tambour, doe opslag van administratieve gegevens toeliet. Het duurde tot 1959 voordat de computer echt doordrong in het administratieve domein van het Nederlandse bedrijfsleven: een paar exemplaren Bull Gamma 10 ET, een handvol IBM 650’s bij bankenverzekeringsmaatschappijen, Shell, Unilever en Philips. KLM kocht een uitzonderlijke machine, de IBM 705, een snelle machine die eigenlijk in de traditie van wetenschappelijke apparaten stond…” (228)
Boek: Computerpioniers – Gerard Alberts en Bas van Vlijmen