In het indrukwekkende ‘Kobalt blues’ komt de Vlaamse schrijver Erik Bruyland met een pittig en persoonlijk relaas over de ‘ondermijning’ van Congo/Zaïre, dat reusachtige land in het hart van Afrika. Het ‘kobalt’ in de titel staat voor de belofte van grondstoffenwinning, die welvaart zou brengen. Een ‘kobalt valley’ naar analogie van ‘Silicon Valley’ hád zich kunnen ontwikkelen, maar kwam er nooit. De ‘blues’ beschrijft de misère waarin het land ondanks en misschien ook wel door die grondstoffen is verzeild geraakt en hoe allerlei belangengroepen aan die ondermijning hun sinistere bijdrage leverden.
Congo is ook een land waarover we in de Nederlandse media zelden horen of lezen. Misschien had de auteur – zelf in dit land geboren – dus best iets meer basisinformatie mogen geven. Voor België hoeft dat natuurlijk niet. Brussel had het tussen 1908 en 1960 voor het zeggen in Congo en sindsdien is het land ‘nieuws’ gebleven. De ergste koloniale uitwassen vonden in de jaren daarvoor plaats, onder het persoonlijk bewind van koning Leopold II. Wat die terreur zoal inhield, daarover vertelt het boek niet veel, dat moet je elders lezen. Bruyland heeft de neiging de wandaden van zowel koning Leopold II als van de latere president Mobutu enigszins te relativeren. Net als in Nederland kent België een heftig dekolonisatiedebat, onder andere over roofkunst, slavernij, het koloniale tijdperk, excuses en herstelbetalingen.
Uitgangspunt voor de analyse zijn de omvangrijke germanium-, mangaan-, koper- en kobaltvoorraden in het zuiden van het land en de winning van die in het digitale tijdperk cruciale grondstoffen. Die lag vanaf 1906 in handen van de Belgische Mijnunie van Hoog Katanga en was de kurk waarop de Congolese economie dreef. In 1960 liet België een land achter dat volgens deze auteur relatief goed functioneerde, waar een soort sociale welvaartstaat was gebouwd en de mijnbouw efficiënt verliep. Wel was er sprake van repressie en apartheid en deden de Congolezen zelf eigenlijk niet mee. In 1967 werd deze Mijnunie door de postkoloniale bestuurders genationaliseerd en heette daarna Gecamines. Rond 2000 volgde privatisering waarop een coalitie van Chinese staatsbedrijven en buitenlandse avonturiers grote delen van de mijnwinning in handen kreeg. Het verval van de mijnbouw en daarmee van het land kreeg in al die jaren steeds meer vaart.
Pax corrupta
Kern van de problematiek zijn mismanagement, grove corruptie en zelfverrijking. Een Pax Corrupta bevoordeelt een klasse die vindt dat het ‘nu hun beurt is’. De auteur reconstrueert dat proces stap voor stap en laat zien wie er allemaal bij betrokken waren en zijn. Voor deze bespreking is het genoeg te weten dat er anno 2021 tienduizenden ‘haveloze stumperds en kinderen’ zijn die met hamer, beitel en een simpel zaklampje in zelf gegraven tunnels kobalt delven. Regelmatig storten hun mijngangen in en vallen er slachtoffers. Er zit dus ‘bloed aan onze GSM’, scheef Bruyland al eens in zijn krant. Liefst 20 procent van de kobalt wordt door deze ‘gravers’ clandestien gewonnen. De verloedering van de economie die onder Mobutu al inzette, zou onder zijn opvolgers Kabila sr en jr alleen maar erger worden. Zo veranderde wat een zegen had kunnen zijn in een vloek.
Wat dit verhaal extra kracht geeft, is de persoonlijke betrokkenheid van de schrijver. Erik Bruyland bracht zijn vormende (jonge) jaren in Congo door, waar zijn ouders in Katanga, de mijnstreek in het zuiden, een bedrijf leidden. Als ‘witte Afrikaan’ maakte hij in 1960 de onafhankelijkheid mee, zag zijn vader gearresteerd worden en leidde het familiebedrijf een tijd lang in het toen nog kleine stadje Kolwezi, waar tegenwoordig misschien wel twee miljoen mensen wonen. Daarna werd Bruyland verslaggever en schreef hij duizenden artikelen over de relatie tussen zijn geboorteland en zijn latere land, België. In dit boek, dat hij dus ‘een leven lang meegesleept heeft’, komt het allemaal samen. Daarmee is het ook een emotioneel boek geworden: steeds bespeur je een diepe verontwaardiging over het feit dat het land zo achteruit gekacheld is. In 1960 was Congo verder dan Zuid-Korea en kijk nu eens, roept hij uit. Zijn reconstructies kunnen ook weer heftige reacties oproepen, bijvoorbeeld als het over de schuldvraag gaat. Bruyland wil zich echter, schrijft hij, als geboren en getogen Congolees de mond niet laten snoeren, ook al onderkent hij hoe gevoelig het allemaal ligt. Om te onderstrepen dat zijn mening door vele Congolezen en andere Afrikanen gedeeld wordt, citeert hij uitbundig uit hun werk.
Maar het boek is niet alleen persoonlijk, het is ook een boek over geopolitieke belangen. Als Europa Afrika verwaarloost en niet als partner opwaardeert, dan verliest het dat continent aan China dat met enorme investeringen Afrika inpalmt. Een andere factor is dat Afrika nog steeds een enorme bevolkingsgroei kent die zomaar kan leiden tot voortdurende migratiedruk op de Europese grenzen. Alleen voorspoed en succes kunnen zo’n golf stuiten. Twee goede redenen voor bemoeienis dus.
Geen wajangpoppen
In de mêlee van verantwoordelijken voor de misère is er voor de auteur maar één hoofdverantwoordelijk: de Congolese leiders. Natuurlijk zijn er historische redenen voor de zwakke Congolese staat: de overhaaste dekolonisatie in 1960, het samenraapsel van honderden volken en talen dat vrij toevallig een natie ging vormen, de economische touwtjes die nog lang in handen bleven van westerse landen. Maar al die externe bemoeienissen mogen geen excuus meer zijn, vindt Bruyland. Hervorming van Congo kan alleen van binnenuit komen. Die wil is er ook en vertoont zich enerzijds in de bemoeienissen van lokale NGO’s om de graaicultuur en kleptocratie aan de kaak te stellen. Anderzijds in het werk van vele Afrikaanse denkers die genoeg hebben van die éne verklaring voor alle ellende: de koloniale tijd. Bruyland:
“…de Afrikanen waren nooit alleen maar ‘object’, nooit wajangpoppen in een Europees theater.”
Ten tijde van de slavernij waren vele Afrikanen slachtoffer, maar er waren ook machtige Afrikaanse daders. Dat hij daarmee op lange tenen trapt en tegen de wind in zeilt, dat deert hem niet.
Medeverantwoordelijk is België dat nooit een langetermijnvisie ontwikkelde op de oude kolonie. Op kantelmomenten gaven de Belgen niet thuis, zoals ook het geval was tijdens de genocide in Rwanda. Hoewel Bruyland ontkent een ‘Mobutist’ te zijn, schenkt hij geloof aan de democratiseringspogingen die de megalomane Congolese leider begin jaren ’90 inzette. België reageerde in zijn ogen verkeerd. Het land dat prat ging op zijn expertise vergat te investeren in Afrika denktanks. Zijn eigen kritische stukken vielen in Brussel vaak in verkeerde aarde, aldus Bruyland, terwijl ook Mobutu hem soms niet liet inreizen. Uiteindelijk zouden de Amerikanen eind jaren ’90 de Belgen passeren en op zoek gaan naar nieuwe Afrikaanse leiders. Kabila sr zou in Oost-Congo een verschrikkelijke burgeroorlog ontketenen die volgens sommigen vier miljoen levens kostte.
Chantage
De verhouding tussen België, de oude koloniale machthebber, en de Congolezen kenmerkte zich na 1960 vaak door een vorm van morele chantage. Op het ene moment vroegen de Congolezen de Belgen om hulp, even later beschuldigden ze hen van neokoloniale motieven. Dat spel van aantrekken en afstoten zouden Mobutu en Kabila sr en jr als geen ander beheersen. Bruyland roept op tot veel zakelijker relaties. Uiteindelijk, zegt hij, is Congo nu al langer onafhankelijk dan dat het ooit onder Belgisch gezag stond.
Een boek dat je kortom aan het denken zet en dat je ondanks de vele verwikkelingen, afkortingen en onvertaalde Franse citaten niet zomaar weglegt. Het is boeiend om de tientallen Afrikaanse schrijvers en denkers te lezen die Bruyland aanhaalt, ook al is het evident dat de geboren witte Congolees vooral die auteurs selecteert die afwijken van het dominante discours dat alle schuld en verantwoordelijkheid legt bij de westerse koloniale spelers. Het is een betrokken eigenwijsheid die soms boude beweringen oplevert. Maar ze kruiden het debat en helpen het hopelijk verder.
Boek: Kobalt blues. De ondermijning van Congo 1960-2020
Meer artikelen over Congo