Waarom zou iemand fascist of nationaalsocialist willen worden? Per slot van rekening weet de eigentijdse beschouwer dat fascisme en nationaalsocialisme ideologieën zijn van het kwaad, van de dood en van de vernietiging. Waarom zou een mens daarvan zijn heil verwachten? Men zou toch denken dat er wel slimmere politieke keuzes te maken zijn. Desondanks hebben in de jaren tussen de twee wereldoorlogen vele miljoenen Europeanen zich bekeerd tot het fascisme en het nationaalsocialisme. Waren al die mensen dan blind? Zagen ze soms iets in het fascisme dat wij, individuen van de eenentwintigste eeuw, niet meer kunnen zien? Wat zou dat dan kunnen zijn?
Het is voor de gemiddelde burger van de eenentwintigste eeuw niet gemakkelijk om zich te verplaatsen in de geestesgesteldheid van een vooroorlogs fascist en om te begrijpen wat hem dreef. Het fascisme is na 1945 niet salonfähig meer, maar verdwenen is het zeker niet. Om ten volle te kunnen begrijpen wat de aantrekkingskracht van het fascisme was (en is!) verdient het aanbeveling zich te verdiepen in wat fascisten zelf daarover hebben laten weten. In mijn boek Er moest iets nieuws komen! zijn daarom zes getuigenissen verzameld van Nederlandse fascisten. Misschien is het mogelijk om op basis van deze autobiografische teksten antwoorden te krijgen op de bovengestelde vragen.
De zes mannen wier terugblikken hier worden gepresenteerd, hebben gekozen voor een politiek-maatschappelijke visie die ze aan de verkeerde kant van de scheidslijn van de geschiedenis bracht. Het waren mannen met een totaal verschillende sociale achtergrond, opleiding en maatschappelijke positie. Wat ze gemeen hadden was een gevoel van onvrede jegens de samenleving waarin ze leefden. Alle zes mannen voelden een verschillende mate van onbehagen bij de richting waarin de samenleving zich ontwikkelde en allen waren zij op hun manier ontevreden over hun eigen plaats in de samenleving.
Max d’Ansembourg was een wat wereldvreemde aristocraat van wie het niet helemaal duidelijk wordt waarom hij ervoor koos de gebaande paden van zijn door en door katholieke en conservatieve milieu te verlaten. Hij ergerde zich aan de ‘ernstig zieke’ samenleving van de jaren dertig, zoals die naar voren kwam in een groot aantal door hem gesignaleerde crises.
Alfred Haighton was een nationalist met angst voor het communisme die zich op basis daarvan ontwikkelde tot een virulent antisemiet. Hij zocht een andere sociale positie en hij was gecharmeerd van de idee van een daadkrachtige nieuwe maatschappelijke ordening.
George Kettmann was eveneens zeer nationalistisch en anti-communistisch en daarnaast conservatief ingesteld, met een hoopvolle blik op een komende en geïdealiseerde volksgemeenschap. Hij voelde zich als gevolg van zijn onvrijwillige werkloosheid niet alleen miskend als productief lid van de samenleving maar evenzeer in zijn hoedanigheid van auteur, daarnaast voelde hij zich aangesproken door de enthousiasmerende idee van een nieuwe samenleving (die hij gemeenschap noemde).
George Labouchere was een elitaire academicus voor wie het fascisme eerder een stijlvolle manier van leven vertegenwoordigde dan een politiek ideaal – maar ook hij had tegelijkertijd een goed oog voor wat hij meende te zien als de ontoereikendheid van de parlementaire democratie. Hij voelde zich miskend als visionair fascist en hij zag zijn hoop op een nieuwe mens in rook opgegaan door achterbaks gekonkel door lieden die hij als van laag allooi beschouwde en uiteindelijk trok hij zich daardoor terug achter een theoretisch academisme.
Willem Lensink was op jeugdige leeftijd reeds bevangen door racistisch antisemitisme waardoor hij een toekomstige volkseenheid zonder Joden voor zich zag, die in Europees verband eensgezind ten strijde zou trekken tegen het communistische gevaar uit het Oosten. Hij betreurde wat hij zag als de funeste invloed van de Joden en communisten en hij toonde zich gevoelig voor het vernieuwende en dynamische appèl van het nationaalsocialisme.
Bertus Smit ten slotte was een oppervlakkig en ambitieus activist die gecharmeerd bleek van de succesvolle kanten van het Italiaans fascisme en die meende een rol te kunnen opeisen in de bestrijding van wat hij zag als de ontoereikendheid van de parlementaire democratie. Hij voelde zich een miskend intellectueel die de hem (naar eigen mening) rechtens toekomende positie in de samenleving niet kon bereiken als gevolg van zijn geringe afkomst en opleiding en daarnaast liet hij zich meeslepen door de idee van een nieuwe mens in een nieuwe samenleving die iedereen duidelijkheid en hoop op een betere toekomst zou verschaffen.
Zij allen waren ontevreden over de richting die het Nederland van de jaren twintig en dertig insloeg en hun onzekerheid over de toekomst dreef hen in de richting van fascisme en nationaalsocialisme, waarin zij de zekerheid meenden te zien die zij in de samenleving node misten. Het waren zes mannen die vanuit al dan niet terecht gevoelde onvrede over het maatschappelijk bestel vielen voor de aantrekkingskracht van de gedachte: ‘Er moest iets nieuws komen!’
De voedingsbodem van het fascisme uit het interbellum kan worden samengevat in vier zinsneden:
- onbehagen bij de richting waarin de samenleving zich ontwikkelt;
- ongenoegen over de eigen plaats in de samenleving;
- onvrede met besluiten van de leiding van de samenleving;
- onzekerheid over de toekomst van samenleving en individu.
De aantrekkingskracht van het fascisme zit in het perspectief op een nieuwe mens in een nieuwe (volks)gemeenschap, gepresenteerd op een daadkrachtige, dynamische en enthousiasmerende wijze, waardoor duidelijkheid en zekerheid werden gebracht.
Er is een parallel te trekken met het huidige tijdsgewricht. Net zoals dat gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw het geval was, leeft de mens van de eenentwintigste eeuw ook in een wereld vol veranderingen, die elkaar soms zo snel opvolgen dat ze gepaard gaan met toenemende onzekerheid over mens en maatschappij. Het aantal veranderingen, de impact ervan en de snelheid van invoering bevatten een risico voor de stabiliteit van een samenleving. Wordt het de burger te veel, gaat het te snel en is de impact te groot, dan betreden populistische politici het politieke strijdperk en zij spelen in op de onderbuikgevoelens van de onzeker geworden burger. Dit genre politici zoekt electoraal gewin door te gaan vissen in de troebele vijver van veranderingen – en hun kans op succes is des te groter in een klimaat waar de overheid steeds verder van de burger is gaan staan en waarin de staatsinstellingen zelf onder druk komen te staan. Zo wordt het in het Nederland van de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw steeds moeilijker om stabiele meerderheidscoalities te smeden door de versplintering van het politieke speelveld. Een risicoverhogende factor is dat de nadelen van grote maatschappelijke trends als globalisering, digitalisering en flexibilisering terecht lijken te komen bij de middenklasse en bij de ‘onderkant’ van de samenleving. Deze groep omvat meer dan de helft van de bevolking en de toenemende boosheid bij deze groep over onder meer de ‘graai- en bonuscultuur’ in het bankwezen, over vluchtelingen en immigranten die kansen en ondersteuning krijgen die voor anderen niet weggelegd lijken te zijn, is een voedingsbodem voor nationaal-populistische politici.
Tirannie van de meerderheid
Tot nu toe is gebleken dat populisten, zodra ze aan de macht zijn gekomen, een autoritaire koers gaan varen en geen enkele twijfel tonen om democratische waarden te schenden. In Europa richten ze hun pijlen op immigranten, op Joden, op islamieten, kortom op iedereen die ze als een bedreiging voor hun beleid en positie ervaren. Populisten tasten de trias politica aan door de rechterlijke macht te willen muilkorven. Ze gebruiken de media voor het realiseren van hun eigen politieke agenda en de onafhankelijke media wordt het zwijgen opgelegd. In hun ogen staat democratie gelijk aan de tirannie van de meerderheid. Het lijkt van essentieel belang dat de huidige generatie van politici burgers het gevoel teruggeven dat iedereen mee kan doen aan de samenleving en dat iedereen invloed kan uitoefenen. Maatschappelijke ongelijkheid dient daartoe te worden geminimaliseerd – zowel sociaal als materieel.
Boek: Er moest iets nieuws komen! – Getuigenissen van Nederlandse fascisten 1940-1950
Bekijk ook de rubriek: Vroege Nederlandse fascisten
Of lees: Fascisme: ontstaan, betekenis en kenmerken