Het plateau waarop Byblos verrees, bestaat uit twee keihard geworden duinen. Daar tussenin lag nog tot in de jaren dertig van de vorige eeuw een bron. Regenwater dat neersloeg op de Libanon, sijpelde door allerlei aardlagen heen naar beneden, naar het voorgebergte, naar de uitlopers, naar de kust. En zo lag er, vlakbij de kust, een fijne bron voor redelijk zoet water. Nou ja, een tikje brak, want de zee was in de buurt.
Misschien dankt de stad haar naam aan de bron, want Byblos, Gubla in de Semitische taal die er in de Bronstijd werd gesproken, is te lezen als Gub-El, wat zoiets betekenen kan als “put van god”. Alleen weten we natuurlijk niet of er altijd een Semitische taal is gesproken in deze regio. Het kan gaan om een volksetymologie waarin aan een oude naam een nieuwe betekenis werd gegeven.
Naast de bron waren het koninklijke paleis en de tempel van de Dame van Byblos. In een late mythe, die we alleen kennen in een Romeinse versie, treft de godin Isis, op zoek naar haar verdwenen man, zijn doodskist aan in het paleis. Vlak daarvoor heeft ze een ontmoeting met de dienaressen, die hier water gingen halen.
Overigens kan het natuurlijk ook prima zijn dat dit een variant is op de godin die weent om de dood van Adonis bij de bron van de naar die god genoemde rivier. Het is maar een kleine stap van “een bron bij Byblos” naar “de bron in Byblos”. In elk geval: bij de bron verrees een tempeltje dat nog eeuwenlang in gebruik is geweest.