De CPN en de dekolonisatie van Indonesië

Deel 2
7 minuten leestijd
Stafbespreking te Bandoeng. Aankomst van legercommandant, generaal S.H. Spoor, juli 1947
Stafbespreking te Bandoeng. Aankomst van legercommandant, generaal S.H. Spoor, juli 1947
In deze reeks van drie artikelen gaat historicus Jan de Vetten in op de houding van de Communistische Partij van Nederland (CPN) tegenover het Nederlandse regeringsbeleid inzake de dekolonisatie van Indonesië tussen 1945 en 1950.

In het eerste deel van de serie ging het over de gebeurtenissen in de jaren 1945 en 1946: het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 en de eerste reactie in Nederland daarop. De CPN steunde in de eerste jaren na de oorlog – vanuit een coöperatieve opstelling – in grote lijnen het Indonesië-beleid van de regering. In dit tweede deel van de serie wordt ingegaan op de gebeurtenissen in de jaren 1947 en 1948, onder meer op de eerste politionele actie en op de veranderende houding van de CPN tegenover de regering, ook op het gebied van het Indonesië-beleid. De opstelling van de partij werd minder coöperatief.

Eerste politionele actie (juli 1947)

In de eerste helft van 1947 liep de situatie in Indonesië steeds verder uit de hand. Er waren voortdurend bestandsschendingen en andere confrontaties tussen Republikeinse en Nederlandse troepen. Daarnaast verliepen de onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek over de implementatie van het verdrag van Linggadjati moeizaam. Uiteindelijk zag de Nederlandse regering geen andere mogelijkheden meer dan militair optreden.

In juli 1947 vond er een grootschalige militaire actie plaats (van 21 juli tot 5 augustus), ook wel de eerste Politionele Actie genoemd. In een hoog tempo veroverden Nederlandse troepen grote delen van Java en Sumatra. Vlak daarvoor had CPN-leider Paul de Groot de regering nog gewaarschuwd voor de enorme gevolgen van een militair optreden, ook internationaal.

Het CPN-bestuur was zeer verontwaardigd over de militaire actie. In een verklaring, afgedrukt in partijkrant De Waarheid van 21 juli, schreef zij:

De regering heeft thans besloten de wapens te laten spreken. Zij wenst niet af te laten van haar doel: de militaire bezetting van de Republiek met Nederlandse troepen als steunpilaren van het herstel van het koloniale terreurbewind. […] Het besluit van de regering voert ons land naar de catastrofe. Het heeft een broederoorlog ontketend, die zowel Nederland als Indonesië bloedige offers kost.

De CPN vond dat de regering-Beel moest aftreden en riep op tot ‘onafgebroken actie’.

Eerste politionele actie. Pantserwagens bij Pematang Siantar,29 juli 1948
Eerste politionele actie. Pantserwagens bij Pematang Siantar,29 juli 1948 (CC0 – Nationaal Archief – wiki)

In de Tweede Kamer nam de CPN-fractie op 23 juli stelling tegen de oorlog. Ze diende een motie in, waarin zij…

…de Regering [verzocht] zonder verwijl opdracht te geven tot het staken der vijandelijkheden en het hervatten van de onderhandelingen met de Republiek Indonesië.

De motie werd verworpen met alleen de stemmen van de CPN voor. De partij organiseerde ook een grote protestbijeenkomst in Amsterdam; daar waren 30.000 mensen.

Volgens De Waarheid (22 juli) wekte de ‘Nederlandse aanval […] afkeer en bezorgdheid in de gehele wereld’. Dat was inderdaad het geval. De Verenigde Naties grepen in en dwongen een staakt-het-vuren af. Verder stelde zij een Commissie van Goede Diensten in – met drie leden: Australië, België en de Verenigde Staten – die zou gaan helpen bij het zoeken naar een vreedzame oplossing.

Omslag CPN-houding (tweede helft 1947)

Ondertussen werd het internationale klimaat grimmiger, dit als gevolg van een verscherping van de Koude Oorlog tussen het communistische blok geleid door de Sovjet-Unie en het democratisch-kapitalistische blok geleid door de Verenigde Staten. In september 1947 werd het Communistisch Informatiebureau (Cominform) opgericht, dit om de macht van de Sovjet-Unie binnen de internationale communistische beweging te versterken.

Andrej Zdanov
Andrej Zdanov
Daaraan lag ten grondslag een nieuwe visie van de Sovjet-Unie op de internationale verhoudingen, vastgelegd in de zogenoemde twee-kampen-theorie van Andrej Zdanov (lid van het Politbureau van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie). In die visie staat een agressief imperialistisch kamp onder leiding van de Verenigde Staten tegenover een vredelievend kamp onder leiding van de Sovjet-Unie. De communistische partijen moesten zich aan het hoofd stellen van het verzet tegen de imperialistische plannen, ook in de koloniën. Daar hoorde ook bij dat de confrontatie met de sociaaldemocraten moest worden gezocht, want die heulden met de imperialisten.

Binnen de Nederlandse politieke verhoudingen leidde de verscherping van de Koude Oorlog maar ook de eerste politionele actie tot een verkoeling van de relatie tussen de CPN en de PvdA. De PvdA had als regeringspartij steun verleend aan de militaire actie. De Groot: ‘We kunnen onder deze omstandigheden niet anders dan stelling nemen tegen de PvdA.’ Enige maanden later zei De Groot dat de PvdA in Indonesië optrad als ‘Amerikaanse vazal’.

Naar de Renville-overeenkomsten (januari 1948)

De Commissie van Goede Diensten arriveerde op 27 oktober 1947 in Djakarta. De onderhandelingen tussen de Republiek en Nederland werden gevoerd op de Amerikaanse kruiser Renville. Er werd in die tijd niet alleen overlegd, ook waren er voortdurend kleinschalige militaire acties van Indonesische en van Nederlandse kant; in feite woedde er een guerrilla-oorlog.

De onderhandelingen op de Renville leidden uiteindelijk tot een akkoord op 17 januari 1948, een overeenkomst tot een bestand en een politieke overeenkomst, de zogenoemde Renville-overeenkomsten. Afgesproken was dat er een Verenigde Staten van Indonesië (VSI) zou komen; de Republiek zou daar deel van uit gaan maken. De VSI op zijn beurt zou samen met Nederland deel zijn van een Nederlands-Indonesische Unie, met aan het hoofd de Nederlandse koning. Op hoofdlijnen was dit akkoord dus vergelijkbaar met dat van Linggadjati.

Aan boord van de USS Renville wordt onderhandeld. Het is 11 december 1947. Aan het woord is de Nederlandse delegatieleider, Raden Abdulkadir Widjojoatmodjo.
Aan boord van de USS Renville wordt onderhandeld. Het is 11 december 1947. Aan het woord is de Nederlandse delegatieleider, Raden Abdulkadir Widjojoatmodjo. (Nationaal Archief, Rijksvoorlichtingsdienst, publiek domein)

De Nederlandse regering stemde in met de Renville-overeenkomsten. Vervolgens kwamen die op 30 januari aan de orde in de Tweede Kamer. In zijn bijdrage aan dat debat ging Paul de Groot nog steeds uit van samenwerking tussen Indonesië en Nederland en van een staatkundig verband op basis van gelijkheid en vrijwilligheid. De Groot:

[E]igen financiën, eigen militaire macht en eigen buitenlandse betrekkingen voor de republiek. [..]. Een dergelijke status van de republiek en naderhand van de Verenigde Staten van Indonesië is van de zijde van mijn fractie reeds meer dan twee jaar geleden en met volharding in de daarop volgende tijd verdedigd. Maar dan met de bedoeling het Indonesische volk die vrijheid te geven, die het toekomt, en om tot een eerlijke en loyale samenwerking van Indonesië met Nederland te geraken.

In de Republiek was ondertussen, als gevolg van Renville, de linkse regering gevallen. De Groot waarschuwde in de Kamer tegen het aan het bewind komen van een meer rechtse regering in Indonesië; die was tegen samenwerking met Nederland:

Ik wil er met nadruk op wijzen, Mijnheer de Voorzitter, welke grote gevaren deze situatie in zich bergt. Gevaren voor de democratie, omdat een [dergelijke] toestand in Indonesië nog veel erger zou zijn dan het Nederlandse bewind van voor de oorlog.

Paul de Groot spreekt op CPN-congres, 26 februari 1950
Paul de Groot spreekt op een CPN-congres, 1950., 26 februari 1950 (CC0 – Nationaal Archief – wiki)

Hij waarschuwde voor een mogelijke burgeroorlog in Indonesië.

De Groot gaf ‘rechts’ in Nederland er de schuld van dat de band met Indonesië verloren zou gaan: ‘Het is de voortdurende druk van de reactionnaire kringen in ons land, die, terwijl zij praten over de souvereiniteit van Nederland, in werkelijkheid de band met Indonesië bezig zijn door te snijden of anderen de kans geven, dit te doen’. Hij had ook veel kritiek op de Amerikanen in de Commissie van Goede Diensten: ‘Wij plukken nu de vruchten van de zogenaamde internationale oplossing, die in werkelijkheid een Amerikaanse oplossing van het Indonesische vraagstuk is.’ Hij zag de Amerikaanse invloed in Indonesië toenemen.

Volgens De Groot zou Nederland nu het volgende moeten doen:

Ik geloof, dat het de hoogste tijd is, dat men zich in Nederland van alle zijden, uitgaande uitsluitend van het Nederlandse belang, bezint om uit te scheiden met de politiek, die tot nu toe is gevoerd, en een nieuwe royale oplossing te bieden, waarbij het Indonesische volk, al of niet in de republiek, de zelfstandige positie krijgt, die het toekomt en waardoor een samenwerking met Nederland gewaarborgd wordt.

De CPN stemde in januari 1948 voor de Renville-akkoorden, volgens de historicus en biograaf van Paul de Groot Jan Willem Stutje, net als bij het verdrag van Linggadjati, op aanwijzing van Moskou. De omslag in de CPN-houding als gevolg van de verscherping van de Koude Oorlog had dus nog niet geleid tot een afscheid van de politiek van samenwerking tussen Nederland en Indonesië.

Herziening Grondwet 1948

Op 7 juli 1948 waren er Tweede Kamerverkiezingen. Deze waren nodig vanwege de aanstaande soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, en de daarmee samenhangende herziening van de Grondwet.

Een van de onderdelen van de Grondwetsherziening betrof de relatie tussen Nederland en de overzeese gebieden. Het belangrijkste punt voor de CPN was de Nederlands-Indonesische Unie. Die partij was in principe voor zo’n Unie. Dat bleek bijvoorbeeld uit het verkiezingsprogramma; daarin pleitte ze voor samenwerking tussen Nederland en Indonesië in een Unie die vrijwillig en gelijkwaardig was.

In het debat in de Tweede Kamer over de Grondwetsherziening stelde de CPN alleen dan voor een Unie te zijn als die aan beginselen van ‘vrijwillige verbondenheid, gelijkwaardigheid, gelijkstandigheid en gelijkberechtiging’ van de betrokken gebieden voldeed. Maar zij zette zich af tegen een Nederlands-Indonesische Unie, als die steeds meer bevoegdheden zou krijgen, dit ten nadele van Indonesië. En dat laatste was in haar ogen het geval, dus stemde ze op 28 april 1948 tegen het voorstel. Dat werd aangenomen met 64 tegen 21 stemmen; ook de ARP en SGP waren tegen (maar om geheel andere redenen).

Tijdens een zitting van het CPN-partijbestuur op 10 en 11 juli 1948 – enkele dagen na de voor de CPN slecht verlopen verkiezingen; 2 zetels verlies, van 10 naar 8 – ging Paul de Groot uitvoerig in op de kwestie-Indonesië. In zijn ogen was de toestand verscherpt en ver verwijderd van de (gunstige) vooruitzichten van Linggadjati.

Het CPN-bestuur weet de verkiezingsnederlaag aan haar Indonesië-standpunt: ‘Ook al hebben wij in zekere kleinburgerlijke kringen door onze onverbrekelijke trouw aan de strijd voor de zelfstandigheid van het Indonesische volk en door onze afwijzing van de verraderlijke [Nederlands-Indonesische] Unie […] aan populariteit ingeboet, dat kan in onze houding niets veranderen’. Men bleef optimistisch: ‘Spoedig zal blijken, dat deze houding de enige is, die het recht en de belangen van het Nederlandse volk het beste dient.

Enkele maanden later, in september 1948, stuurde het CPN-bestuur een uitvoerige resolutie naar de afdelingen, met een diepgaand onderzoek naar ‘fouten en gebreken’, dit naar aanleiding van de verkiezingsnederlaag. Men nam nu scherp afstand van de gemenebestpolitiek (de Unie-politiek); die had een schadelijke invloed op de strijd voor de zelfstandigheid van Indonesië.

Tot slot

In de loop van 1947 en 1948 nam de CPN steeds meer afstand van haar coöperatieve houding na de oorlog. De partij ging steeds scherper oppositie voeren tegen het Indonesië-beleid van de regering, culminerend in een tegenstem bij het debat over de Grondwetherziening. Die lijn zou ook worden voortgezet in de jaren daarna.

Jan de Vetten is historicus, afgestudeerd in Leiden in 1981. In 2016 promoveerde hij in Leiden op zijn proefschrift: In de ban van goed en fout. De bestrijding van de Centrumpartij en de Centrumdemocraten (1980-1998). Het boek is uitgegeven bij Prometheus, Amsterdam. Momenteel doet hij onderzoek naar de omgang met en bestrijding van links- en rechts-radicale partijen.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×