Dr. Douwe Draaisma is een Nederlandse psycholoog die algemene bekendheid geniet door zijn bekroonde, veelgeprezen boeken over de werking van het menselijke brein. Zijn boeken zijn in meer dan 20 talen vertaald en uitgegeven. Draaisma is hoogleraar Geschiedenis van de psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. De combinatie psychologie en geschiedenis roept de vraag op welk profijt de gemiddelde historicus van Draaisma’s inzichten kan hebben.
In een serie van vijf artikelen staat Historiek aan de hand van deze vraag stil bij de volgende boeken van Draaisma: De metaforenmachine: een geschiedenis van het geheugen (1995), Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt: over het autobiografische geheugen (2001), Ontregelde geesten: ziektegeschiedenissen (2006), Vergeetboek: wat we over vergeten moeten weten (2010) en De dromenwever (2013).
Het boek De dromenwever heeft Draaisma, zo stelt hij in zijn inleiding, niet geschreven omdat hij zelf veel droomt. Het was een vriendin die hem vragen stelde over hoe blinden dromen, wat hem ertoe aanzette hier onderzoek naar te doen. In dromen van blindgeborenen komen geen visuele beelden voor, maar wat gebeurt er dan wel in hun dromen? Wordt die ruimte ingevuld door geluid, geuren en tastindrukken? Is een droom zonder beelden feitelijk nog wel een droom? Dit soort intrigerende vragen zetten Draaisma ertoe aan onderzoek te doen, met als resultaat De dromenwever.
Land der fabelen
Historici nemen dromen eigenlijk niet serieus. En terecht: dromen zijn niet serieus, zeer vluchtig, hebben geen feitelijke grondslag en verwijzen vaak maar heel summier naar een reële situatie. En dit alles vinden historici maar niks, want zij houden zich bezig met zaken die aantoonbaar echt gebeurd zijn, of althans: dat pretenderen zij.
Deze ware, maar ook eenzijdige constatering moeten historici niet aangrijpen om Draaisma’s boek meteen maar naar het land der fabelen te verwijzen. Met name de wetenschaps- en psychologiegeschiedenis die in De dromenwever aan bod komt, is uitermate interessant. Zo leren we bijvoorbeeld veel over de ontwikkeling van instrumenten die gebruikt konden worden om door te dringen tot het slapende menselijke brein. Historici die houden van alles wat met psychologie, neurologie en wetenschapsgeschiedenis te maken hebben, kunnen met dit boek hun hart ophalen. Sowieso is het voor historici niet verkeerd, maar dat zijn ze al wel gewend, om eens bij andere wetenschappen rond te neuzen.
Sigmund Freud: Die Traumdeutung
Draaisma voert de lezer op een prettige, anekdotische manier door de onderzoeksgeschiedenis van het fenomeen droom. Daarbij onderscheidt dit boek zich doordat het, in plaats van dromen te verklaren, verscheidene soorten dromen taxeert: examendromen, erotische dromen, naaktdromen, lucide dromen (de dromer is zich bewust van het feit dat hij droomt), nachtmerries, nachtschrik (pavor nocturnus), reisdromen, vliegdromen, et cetera.
De auteur citeert veelvuldig twee invloedrijke personen uit de ‘droomgeschiedenis’, die het verschijnsel dromen verbonden met het reële leven. Allereerst de Oostenrijks-Hongaarse neuroloog Sigmund Freud (1856-1939), de schrijver van het baanbrekende boek Traumdeutung (1900) dat het startschot vormde van de psychoanalyse. En ten tweede de Nederlandse psychiater en schrijver Frederik van Eeden (1860-1932), die tussen 1875 en 1927 nauwgezet een eigen dromendagboek bijhield van ongeveer 1000 dromen. De betekenis van beide kartrekkers was dat zei propageerden dat dromen linksom of rechtsom een rol spelen in het persoonlijke leven van het subject.
Volgens Freud bood de analyse van dromen een soort koninklijke weg (via regia) – niet in de zin van een bevoorrechte weg, maar van een snelle route – om door te dringen tot het onderbewustzijn. Anders gezegd: voor Freud was de droom een relatief gemakkelijke manier om kennis te verwerven over wat zich diep binnen in de mens afspeelde of over wat die persoon had meegemaakt. Zo stelde Freud dat vliegdromen, waarbij je met zwemmende bewegingen door de lucht kunt vliegen, een soort herinneringen zijn aan de kindertijd, toen papa je door de lucht zwierde. Als dat zo is, had ik persoonlijk een vader (mijn goede herinneringen kloppen dus), want ik heb zelf talloze vliegdromen gehad. Freud overigens nooit.
Frederik van Eeden: Dromenboek (1979)
Iemand die ook veel vliegdromen had, was schrijver-psychiater Frederik van Eeden. Hij overleed in 1932 en postuum, pas decennia later, kwam zijn Dromenboek (1979) in drukvorm uit. In dit wonderlijke boek beschreef Van Eeden zijn dromen en probeerde hij die te interpreteren. Over de vliegdromen van Van Eeden lezen we het volgende:
“Van Eeden heeft honderden vliegdromen gehad. Zijn eerste aantekening over zweven en vliegen is van maart 1876. Hij is dan vijftien en noteert in zijn dagboek hoe hij over een breed water zweeft en zich in zulke dromen ‘oneindig gelukkig’ voelt (…) De sfeer in vliegdromen is lieflijk en verheven. Hij geniet van de landschappen en de steden waar hij overheen vliegt, van het gevoel van gewichtsloosheid, van de helderheid waarmee hij kan denken en waarnemen (…) De vliegdromen gaan gepaard met een gevoel van onaantastbaarheid. Er is niets dat hem kan raken en hij zet het vliegen vaak in om te ontsnappen aan gevaar.” (46,47)
Twee sleuteljaren
In de annalen van het onderzoek naar dromen nemen, na Freuds Traumdeutung uit 1900, de jaren 1929 en 1953 een sleutelpositie in. In 1929 publiceerde de Duitse psychiater en neuroloog Hans Berger (1873-1941) een baanbrekend artikel – Draaisma spreekt van wellicht het meest gedenkwaardige stuk uit de neurologiegeschiedenis -, getiteld “Ãœber das Elektrenkephalogramm des Menschen”. In dit artikel deed Berger verslag van een proef op 6 juli 1924 waarin voor het eerst menselijke hersensignalen met elektroden werden opgevangen. De techniek die de basis van de moderne EEG-scans zou worden, was hiermee ontdekt.
Een volgend sleuteljaar in het dromenonderzoek was 1953, toen de Amerikaanse Eugene Aserinsky (1921-1998) ontdekte dat mensen die slapen dat in verschillende fasen doen: de REM-slaap (rapid eye movement) was geboren. Vanaf dat moment begonnen onderzoekers in laboratoria dromen te onderzoeken met behulp van hersenscans.