De winter van 1963 was de allerstrengste van de twintigste eeuw. De Noordzee lag vol ijs, auto’s reden over het IJsselmeer en bij -20°C werd de koudste Elfstedentocht ooit gereden.
De winter begon in 1962 nog romantisch met een Witte Kerst, maar de sneeuw bleef liggen tot in maart. In drie maanden volgden vijf koudegolven elkaar op, sneeuwde het 37 dagen en was de gemiddelde temperatuur 3,2°C.
Rond de jaarwisseling raakten talloze dorpen en automobilisten ingesneeuwd, overal lagen metershoge sneeuwduinen. De kou veroorzaakte enorme problemen. Begin januari waren in West-Europa al achthonderd mensen omgekomen. Amsterdam kampte met een tekort aan kolen, in Rotterdam kwam zout water uit de kraan en de Waddeneilanden werden met vliegtuigen van voedsel voorzien.
Autorally op het IJsselmeer
Maar er was ook ijspret. Op 24 februari namen duizenden mensen deel aan een autorally op het IJsselmeer. Slippend reden de auto’s over het ijs en overal werd in grote melkbussen snert verkocht.
Ook de Waddenzee was bevroren. Er lagen overal ijsschotsen en scheuren overdekt met sneeuw. Twee Groningse geografiestudenten waagden, volledig ingesmeerd met uierzalf, indertijd de overtocht. Met succes.
Een legendarische Elfstedentocht
De laagste temperatuur werd gemeten op de dag van de Elfstedentocht, 18 januari: -20,8°C. Het vroor en stormde, en van de 10.000 toerrijders haalden slechts 69 de eindstreep. Er vielen geen doden, maar wel waren er veel botbreuken, bevroren geslachtsdelen, ogen, neuzen en zelfs afgevroren ledematen.
De legendarische winnaar van de tocht, Reinier Paping, kwam na ruim tien uur aan, hallucinerend en onderkoeld. Het duurde meer dan twintig jaar, tot 1985, voordat een nieuwe tocht kon worden gereden.