Het einde van de abdij van Egmond
Dat een enorm complex, zoals de abdij in de zestiende eeuw is geweest, in één dag van de aardbodem zou zijn verdwenen leek mij onwaarschijnlijk en spoorde mij aan tot het uitzoeken van dit mysterie. Ik heb zoveel mogelijk ‘ooggetuigen verslagen’ en de oudste bronnen die ik kon vinden naast elkaar gelegd en wat ik ontdekte en betoog in dit artikel is het volgende: de originele abdij is niet verdwenen doordat deze op 7 juni 1573 door brandstichting is verwoest, maar doordat deze stelselmatig is afgebroken voor hergebruik van haar materialen ter versterking en vernieuwing van de Alkmaarse stadsmuren.
In dit artikel neem ik u mee in mijn onderzoek dat tot deze stelling heeft geleid. Om de afbraak in perspectief van de tijd te kunnen plaatsen is het belangrijk om eerst de voorgeschiedenis van de ondergang van de abdij te schetsen. Deze wordt in het volgende uiteengezet. Daarop volgt een situatieschets van het begin van de ondergang en de rol van het beleg van Haarlem daarin. Vervolgens wordt betoogd hoe de sloop van het abdijcomplex heeft plaats gevonden en hoe de val van Haarlem die beïnvloedde. Tenslotte wordt beschreven hoe het verder ging met de ruïnes en wordt gesteld dat de zuidertoren behouden had kunnen blijven.
Wat voorafging aan haar ondergang
Na de dood van abt Willem van der Goes in 1560 werd de achteruitgang van de abdij al ingezet. De kloostertucht was ernstig verslapt en de regel van Benedictus werd nauwelijks meer nagevolgd. In deze tijd trok onder invloed van de ideeën van Luther en Calvijn de geest van de reformatie door Europa.
Rond het jaar 1565 werden er door het wanbeheer van de voorlaatste abt; Nicolaas van Nieuwland, schulden opgebouwd, met name aan de stad Alkmaar. De abdij werd nog altijd als belangrijk instituut gezien. Dit kwam met name door haar relieken, kerkschatten en de vermaarde bibliotheek.
In 1567 vond de eerste aanval op de abdij plaats door de rondzwervende manschappen van graaf Hendrik van Brederode. De Beeldenstorm had uiteindelijk ook zijn weerslag op de abdij. Deze Beeldenstorm, begonnen in het jaar 1566 in Vlaanderen als protest tegen de geloofsvervolging, bracht een kettingreactie op gang van verdere repressie met de komst van Alva in 1567. Zijn Bloedraad kende een ongekend aantal slachtoffers. De invoering van de tiende penning die als onevenredig zware belasting werd ervaren, de slechte economische omstandigheden na de watersnoodramp van 1570, de Allerheiligenvloed en de geloofsvervolging gaven bij veel burgers de doorslag zich tegen Alva te keren.
Het verzet door de watergeuzen was aanvankelijk ongeorganiseerd. Zo werd Den Briel min of meer toevallig ingenomen. Later, in 1572, organiseerde Willem van Oranje, gevlucht naar het stamslot de Dillenburg, steeds efficiënter de opstand.
Toen kort na Enkhuizen ook de andere belangrijke steden in het Noorderkwartier zoals Alkmaar, Hoorn en Haarlem naar de prins van Oranje waren overgegaan, kon de prins, een door hem geagendeerde Statenvergadering beleggen. Deze vond plaats op 19 juli in Dordrecht en werd voorgezeten door Oranjes vertrouweling Marnix van Aldegonde. Jacob van Warendel, burgemeester van Alkmaar was hierbij aanwezig. Op deze belangrijke vergadering werd de oorlog verklaard aan Alva en, heel belangrijk, werd ook bepaald dat de bezittingen van de kerken en kloosters geconfisqueerd konden worden ten behoeve van de oorlogskas.
De tweede plundering van de Egmondse abdij vond plaats in het voorjaar van 1572. In de zomer van dat jaar werden kloosters in Haarlem en in Alkmaar na de Statenvergadering afgebroken, onder andere het klooster van de minderbroeders (waar nu Paardenmarkt is) en het Karmelietenklooster. Zes Franciscaner monniken werden gevangengenomen, gemarteld en op last van Diederik Sonoy, gouverneur van het Noorderkwartier, in Enkhuizen opgehangen omdat zij hun geloof niet wilden afzweren of mogelijk omdat zij ervan verdacht werden kerkschatten te hebben verborgen.
In het najaar van 1572 deden zich in de abdij van Egmond diverse incidenten voor, al of niet georganiseerd. Monniken zouden zijn gegijzeld en bedreigd. Deze incidenten waren mogelijk mede de aanleiding voor Willem van Oranje, om tijdens zijn bezoek aan Alkmaar op 28 oktober, de abdij middels een plakkaat in bescherming te nemen. Hoogstwaarschijnlijk vluchtten de laatste monniken in november toen duidelijk werd dat ook in Haarlem het Regulieren klooster was aangevallen en dat de situatie voor hen steeds gevaarlijker werd.
De laatste abt van Egmond, Godfried van Mierlo, tevens bisschop van Haarlem, was al op 24 juli op instructie van Alva naar Brussel gevlucht nadat calvinistische groepen kloosters en kerken in Haarlem hadden geplunderd en ook daar geestelijken hadden opgehangen. Het is aannemelijk dat deze Godfried van Mierlo, een geleerd man, de situatie goed aanvoelde en voorzag welk lot de abdij en haar bezittingen te wachten stond. Reeds in de zomer van 1572 nam hij namelijk all de belangrijkste schatten uit de abdij mee stelde deze in bewaring bij Pieter van Driel in Haarlem, vertrouweling van de bisschop en belastingontvanger. Onder deze schatten bevonden zich de relieken van de heilige Adelbertus, de gouden en met edelstenen bezette abtsstaf en bovendien het kostbare Evangelarium uit de negende eeuw.
Het begin van de ondergang; en de rol van het beleg van Haarlem daarin
Alva was in het najaar 1572 middels een grote veldtocht een offensief tegen de opstandige Hollandse steden gestart. Zijn zoon Don Frederik leidde een enorm leger waarin naast Spanjaarden ook Duitsers en Italianen aan deelnamen. Vanuit Mechelen werden de steden Zutphen en Naarden snel ingenomen waarbij vrijwel een groot deel van de bevolking werd uitgemoord. Dit om een voorbeeld te stellen aan de andere steden. Dit bleek echter een misrekening van Alva want juist door deze gebeurtenissen nam het verzet tegen en de angst voor de Spanjaarden toe.
De abdij kon de gevolgen van de strijd niet meer ontlopen. Medio december 1572 leden de geuzen bij Spaarndam grote verliezen in hun poging de opmars van het Spaanse leger naar Haarlem te stoppen. Vanaf 16 december 1572 was de omsingeling van Haarlem een feit. Het dorp Beverwijk werd ook ingenomen en een Duitse ruiterbrigade van tweehonderd man, onder leiding van kapitein Schenk, patrouilleerde langs het strand om te voorkomen dat de geuzen vanuit zee zouden landen. Zij waren gelegerd in het verlaten kasteel Egmond op de Hoef.
Alva schrijft in een brief van 8 januari 1573 aan de Spaanse koning Filips II dat de strijd om Haarlem hem niet meevalt. Dat had alles te maken met de Geuzenvendels die eind december vanuit verschillende Hollandse steden met bootjes over het Egmondermeer (van Alkmaar naar Egmond) waren gekomen om vanuit daar mogelijk uitvallen te doen om zo een einde te maken aan de Spaanse omsingeling van Haarlem.
Het is aannemelijk dat de geuzen onder leiding van Sonoy zelf de ruiterbrigade eind december 1572 uit het slot op Den Hoef verdreven. Daarna werden zowel in het kasteel als in de abdij van Egmond geuzensoldaten gelegerd. In de abdij werden zeshonderd mannen ondergebracht, onder leiding van kapitein Ruijghaver.
Voorstelbaar is dat Willem van Oranje en Sonoy met de aanwezigheid van de geuzenvendels in Egmond ook de stad Alkmaar wilden verdedigen, maar dat Haarlem zou vallen was toen nog niet duidelijk. In een brief aan Ruijghaver, gedateerd 2 januari 1573, spreekt Willem van Oranje zijn waardering uit voor de inzet van de kapitein inzet en waarschuwt hij hem voor de vijand. In het antwoord van Ruijghaver op 6 januari bevestigt hij een aanval te hebben afgeslagen. Dat er dan nog monniken in de abdij zouden zijn lijkt gezien alle krijgsontwikkelingen onwaarschijnlijk.
In een brief van Sonoy, vanuit Egmond a/d Hoef, aan het stadsbestuur van Alkmaar van 21 januari 1573 spoort Sonoy hen aan om nu haast te maken met het op orde brengen van de vestingwallen van de stad omdat die in slechte toestand verkeren en niet meer van nut zijn in de nieuwe manier van oorlog voeren.
Op 16 februari 1573 werd door het stadsbestuur Alkmaar besloten, naar het plan van Cornelis Willemz Kroon, om de verouderde stadswallen te vernieuwen naar Italiaans model. Landmeter Adriaan Antonisz kreeg hiervoor de opdracht. Willem van Oranje had ook herhaaldelijk bij Alkmaar aangedrongen op versterking van de stadswallen. In de zomer van 1573 vonden de enorme bouwactiviteiten plaats. Langs de zuid- en westkant van de stad werden de singelgrachten uitgegraven en wallen en bolwerken gebouwd.
De sloop van de abdij
Het lijkt er sterk op dat toen ook is besloten om de abdij te slopen en om stenen en balken van het enorme abdijcomplex te gebruiken voor onder meer de bouw van een nieuwe, sterkere Kennemer stadspoort. Wellicht dat Alkmaar daartoe geïnspireerd was geraakt door de stad Hoorn. Het stadsbestuur daar had op 23 november 1572 aan Willem van Oranje toestemming gevraagd om het klooster Nieuwlicht (even ten noorden van Hoorn) te mogen slopen om zo de Spanjaarden te beletten van daaruit de stad te belegeren en de materialen te hergebruiken voor versterking. Dat die toestemming van de prins er per ommegaande kwam behoeft geen verwondering. Oranje had als strateeg immers een duidelijke prioriteit wat betreft de fortificatie van de steden in het Noorderkwartier.
Toch blijft het vreemd dat een dergelijke formele goedkeuring in het geval van de Egmondse abdij er niet is. Historische bronnen tonen echter aan dat wel degelijk tot afbraak werd overgegaan. De afbraak van de abdij diende twee doelen. Enerzijds kon men met het vrijgekomen materiaal de stadswallen van Alkmaar versterken en daarnaast voorkwam men zo dat de Spanjaarden de abdij nog als uitvalsbasis konden gebruiken.
De keuze is ongetwijfeld ook op de abdij gevallen omdat de bouwmaterialen hier op eenvoudige en goedkope wijze met platbodems konden worden vervoerd over het Egmondermeer. Dat meer dat wederom bevaarbaar was geworden nadat het tijdens de Allerheiligenvloed van 1570 was ondergelopen. De route verliep vanaf het haventje naast de Buurkerk (heden ten dage nog altijd te zien) naar de zuidwest kant van de stad Alkmaar. Het materiaal kon daar direct worden gebruikt voor de bouw van de Kennemer stadspoort. Deze was in augustus 1573 klaar, net voor de belegering door het Spaanse leger.
De sloop van de abdij en het hergebruik van haar materialen is dus weloverwogen gepland en systematisch uitgevoerd. De oorlogskas van de opstandelingen werd tevens gevuld door verkoop van het koper en 9000 pond lood dat Sonoy van de daken van de abdij van Egmond liet halen, evenals de klokken en de brouwketel, waartoe hij op 1 april 1573 de opdracht gaf.
Het kan niet anders of Willem van Oranje was van dit alles op de hoogte en heeft, om tactische reden en in weerwil van zijn eigen verordening om de abdij met rust te laten, de Egmondse abdij geofferd voor de verdediging van Alkmaar en uiteindelijk het behoud van het Noorderkwartier.
Het belangrijkste bewijs voor de stelling dat de afbraak van de abdij gepland was en zorgvuldig werd uitgevoerd, wordt geleverd door Cornelis Bruinvis (1829-1922). Deze archivaris vond in de archieven van Alkmaar afrekeningen van de fabrieksmeesters, waaruit blijkt dat de afbraak werd gestart op 24 mei 1573. Aanvankelijk werd het werk uitgevoerd door de daar gelegerde soldaten en vanaf 1 juni ook door werklieden als steenbikkers en timmerlieden. Er bestaat een exacte opgave van om welke hoeveelheden stenen (kloostermoppen) en hout het gaat en om hoeveel schuiten met sloopmateriaal naar Alkmaar zijn gevaren. De opgaves gaan systematisch tot 16 juli, later incidenteel, niet verwonderlijk zoals ik later in dit stuk zal betogen.
Er kan geen sprake zijn geweest van grootschalige brandstichting in de abdij op 7 juni, want er is namelijk nog een afrekening van 26 juli waarin onder meer sprake is van een betaling van Meester Lourens aan een zekere Simon Cornelyssen voor acht dagen werk in de abdij “omne hout balckens, steen ende meer andere materialen te haelen” omstreeks 16 juli.
Er was ook geen rationele reden voor kapitein Ruijghaver om de abdij in brand te steken, het zou alleen maar de afbraak bemoeilijken en kostbaar bouwmateriaal verloren doen gaan. Hij handelde in opdracht van Oranje, getuige de in het Noord Hollands archief aanwezige correspondentie tussen die twee. Als legerplaats voor de Spaanse troepen kon het complex toch al niet meer dienen.
Broeder Wouter Jacobsz. schrijft in zijn dagboek “- die schoene abdie van Egmondt verhoorden wij, dat die guesen op dese tijt an brant staken- “ ( bedoeld wordt de zevende juni 1573) Deze, naar Amsterdam gevluchte geestelijke, verwarde hoogstwaarschijnlijk de brand in de Buurkerk en het Slot op den Hoef met de abdij.
Haarlem verloren
Na de door de geuzen verloren slag op 26 mei op het Haarlemmermeer komen de oorlogsontwikkelingen in een versnelling. Willem van Oranje beseft dat de stad verloren is nu Haarlem niet langer bevoorraad kan worden over water. Een directe ontzetting blijkt niet mogelijk en de enige en laatste manier om Haarlem nog te hulp te komen is het afsnijden van de bevoorradingslijnen van de Spanjaarden vanuit Amsterdam over het IJ. Daartoe gaat Sonoy in de aanval op de Diemerdijk en wint op 2 juni de slag. Om zijn positie daar te verstevigen worden op 7 juni geuzenvendels vanuit Egmond verplaatst naar de Diemerdijk. De resterende vendels vertrekken onder leiding van Cabeljau, ook vanuit Egmond, richting Alkmaar.
Voordat ze vertrekken maken ze strategische gebouwen onbruikbaar zodat de Spanjaarden ze niet meer kunnen gebruiken wanneer Haarlem valt en ze op zouden trekken naar Alkmaar. Daartoe steken ze op 7 juni, de datum die door broeder Wouter Jacobz in zijn dagboek wordt genoemd, het Slot op de Hoef, de Adelbertuskerk in de duinen van Egmond Binnen en de Buurkerk in brand. Daardoor dakloos geworden hebben nu ze geen waarde meer als legeringsplaats. Het abdijcomplex, dat immers koortsachtig wordt afgebroken door werklieden van de stad Alkmaar, blijft door de wegtrekkende geuzen dus ongemoeid wat brandstichting betreft.
Op 8 juni ontvangt kapitein Ruijghaver, dan nog in Egmond, een brief van Willem van Oranje waarin hij hem bedankt voor zijn handelen. Dat is het bewijs dat alles volgens plan verloopt. Kennelijk was Alkmaar niet op de hoogte van deze ‘strategische‘ manoeuvre, getuige hun beklag op dezelfde dag bij Oranje over het wegvallen van de Egmondse verdediging. Een dag later komt al het antwoord van Oranje; hij schrijft dat deze beslissing uiteindelijk ook Alkmaar ten goede zal komen, nog in de veronderstelling zijnde dat Haarlem gered kan worden door de Spaanse bevoorrading te blokkeren. De prins spoort de stad aan vooral door te gaan met het uitbouwen van de fortificatie. Op diezelfde dag wordt door gouverneur Mostaerd toevalligerwijs de eerste steen gelegd voor de nieuwe Kennemerpoort.
Haarlem valt uiteindelijk toch; op 13 juli geeft de stad zich over. Bedongen is nog wel dat de burgers vrijuit gaan maar allen die bij de verdediging betrokken waren worden geëxecuteerd. Een voorhoede van Spaanse troepen, 2000 man voetvolk en 500 ruiters trekt direct door naar Alkmaar waar ze op 16 juli voor de zuidelijke stadswallen verschijnen. De paniek is groot in de stad. Aan de noordkant liggen vendels geuzen voor de Friesche poort en in deze situatie wordt enorm getwijfeld wat te doen: zich op voorwaarde overgeven aan de Spanjaarden of de geuzen binnen laten om een ongewisse strijd te beginnen. Nog tijdens de beraadslaging opent burgemeester Van Teylingen de poort waarna de geuzen onder leiding van Ruijghaver en Cabeljau door de stad stormen en een succesvolle uitval doen via de Kennemer poort. De Spanjaarden trekken zich terug en leveren nauwelijks slag vanwege ongemotiveerdheid, met name ingegeven door al maandenlange achterstallige soldij. Waarschijnlijk uit frustratie worden de dorpen Heiloo en Egmond Binnen geplunderd en in as gelegd.
Volgens aantekeningen van Alkmaarder Simon Eikelenberg (1663-1738), geschiedschrijver, zou daarbij op 18 juli ook de, in afbraak zijnde, abdij van Egmond in brand zijn gestoken. Een bewijs hiervoor kan zijn dat de wekelijkse afrekeningen van de fabrieksmeesters van Alkmaar per die datum stoppen, hoewel de sloop later weer hervat wordt en nog tot 1577 doorgaat. Dat die sloop op de twee torens van de Abdijkerk na, vrijwel volledig is geweest getuigt de oudste tekening van de ruïne uit 1596 van Adriaan van Buchel in zijn dagboek waarop de buurkerk er nog staat. Weliswaar gehavend, maar van de abdij zijn dus alleen de torens van de kerk met spitsen en een stuk voorgevel nog over.
Op 23 augustus 1573 keert Don Frederik met zijn troepen terug. Hij omsingelt Alkmaar en valt de stad aan, met name aan de zwakkere noordkant nu de zuidkant succesvol versterkt is. De nieuwe Kennemerpoort, gebouwd van het abdij-materiaal, is juist gereed voor de belegering en werkt kennelijk afschrikwekkend. Als de sluis bij Crabbendam geopend wordt en de Oosterdijk doorgestoken, bereikt het opkomende water als eerste de ten noorden van Alkmaar gelegerde Spaanse troepen die, zoals bekend, moeten opgeven door de ontstane moerasachtige omstandigheden. De Victorie is een feit.
Hoe het verder ging
De rol van de abdij van Egmond was uitgespeeld, de bezittingen vielen toe aan de Staten en met de opbrengst ervan werd mede de universiteit van Leiden gesticht. In 1596 stortte de noordertoren gedeeltelijk in en twee eeuwen lang markeerden de twee overgebleven torens van de abdijkerk het landschap, tot in december 1798 de spits van de zuidertoren bij een storm naar beneden kwam. Eigenaar van het complex is dan de heer Jean Tinne die ook de kasteelruïne van Egmond op de Hoef door vererving via zijn vrouw had verkregen. Zowel de torens van de abdij als de (aanzienlijke) kasteelresten verkocht hij voor de sloop. Kennelijk had hij voor de sloop van de zuidertoren een excuus nodig want onder een afbeelding ervan, door een familielid gemaakt, na het verdwijnen van de torenspits, staat geschreven dat sloop nu noodzakelijk is geworden vanwege verder instortingsgevaar.
Instortingsgevaar lijkt een loos argument. Deze toren, tot dan in gebruik als gevangenis en zeebaken, was juist om die reden versterkt en onderhouden. Op de afbeelding lijkt de zuidertoren niet op instorten te staan.
De sloop vond plaats in 1800 en na zijn overlijden in 1812 heeft zijn weduwe mevrouw Eva Gregory in 1820 voor 275 gulden ook de fundamenten verkocht aan twee aannemers uit Alkmaar inclusief de meeste grafstenen van de graven van Holland die daar al vanaf de tiende eeuw begraven lagen. Recent is met onderzoek middels grondradar aannemelijk gemaakt dat onder de vloer van de huidige buurkerk, het voormalig Nederlands Hervormd kerkje dat min of meer staat op de plaats van de oude abdijkerk, zich nog enkele onaangetaste graven bevinden. Dat is dan echt het laatste, op een stukje ringmuur na, dat overgebleven is van de oude abdij van Egmond.
~ Paul Buitenhuis
Eerder gepubliceerd in Geestgronden, periodiek Egmonds Historisch Tijdschrift nr 84 augustus 2022 jaargang 29
Bronnen ▼
-Diarum Aernout van Buchell, 1599
-Bernardino de Mendoza ‘Commentaires’, 1567-1577
-Simon Eikelenberg ‘Alkmaar en zyne Geschiedenissen’, 1747 ( bewerkt door Gijsbert Boomkamp)
-Cornelis Willem Bruinvis ‘De slooping der abdij van Egmond’, 1894
-Bernard de Bont ‘De regale abdij van Egmond’, 1905
-Johannes Brouwer ‘Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen Oorlog’, 1933
-Jan Hof ‘De abdij van Egmond, van aanvang tot 1573’, 1973
-Erik Cordfunke ‘Opgravingen in Egmond’, 1984
-Henk van Nierop ‘Het verraad van het Noorderkwartier’, 1999
-Barbara Kooij ‘Spaanse ooggetuigen over het beleg van Haarlem’, 2018
-Marianne Eekhout e.a. ‘Willem van Oranje in brieven- De opstand in 1572’, 2022
-Regionaal archief Alkmaar
-Noord Hollands Archief Haarlem
-Universiteitsbibliotheek Utrecht Bijzondere collecties