De oude wereld in 1400
Eurazië en Afrika zijn al lang met elkaar verbonden. Na een terugval in de handel in de veertiende eeuw (met name als gevolg van de Zwarte Dood) werden de banden weer hersteld en ontwikkelde de handel zich. De ‘zijderoutes’ bleven het grootste deel van de vijftiende eeuw, onder de afstammelingen van Timoer Lenk (de Timoeriden), in gebruik. Maar de Indische Oceaan was de belangrijkste verbinding tussen de Middellandse Zee en de Chinese Zee, en vormde dus het centrum van dit wereldsysteem. Vooral islamitische en Indiase kooplieden bevoeren haar.
Er waren ‘kerngebieden’ en ‘periferieën’: de eerste, China, Egypte van de mammelukken, het Ottomaanse Rijk en India, verkochten industrieproducten; de laatste leverden vooral grondstoffen en slaven. India exporteerde volop specerijen en katoen naar het Westen, maar dreef weinig handel met het Oosten, dat zijde en porselein leverde. De ruggengraat van dit wereldsysteem was het netwerk van grote havens: Aden, Hormuz (dat het nieuwe belang van de Perzische Golf markeerde), Khambhat en Kozhikode in India, en vooral Malakka, een van de belangrijkste havens ter wereld en de eerste in de Indische Oceaan. Ook met Oost-Afrika intensiveerde de handel. Europa was slechts een ‘Verre Westen’ dat via de Middellandse Zee en de Venetiaanse en Genuese kooplieden verbonden was met de grote handelsnetwerken. De economieën van Azië domineerden de wereld en deden dat tot het begin van de negentiende eeuw.
Mondialisering van de hulpbronnen (vanaf de 15de eeuw)
Van de samenlevingen van de Oude Wereld is het uiteindelijk Europa dat vanaf de vijftiende eeuw verbindingen tot stand brengt met voorheen geïsoleerd liggende delen van de wereld. De Amerikaanse en later de Australische en Polynesische volkeren worden weggevaagd door de komst van ziekten waarmee ze tot dan toe nog nooit in contact zijn geweest, en door de wreedheid van de kolonisatie.
De Europeanen zijn in eerste instantie geïnteresseerd in de gebieden die hen in staat stellen, via mijnbouw en plantages, te produceren waar zij behoefte aan hebben. Deze handelseconomie kan alleen in stand worden gehouden door de massale deportatie van slaven. Later gaan de Europeanen, vanwege de bevolkingsontwikkeling, koudere gebieden overzee bevolken en bouwen zo de westerse wereld op.
Waarom Europa?
Door een groot deel van de wereld te koloniseren schiep Europa een nieuwe geografische eenheid, die de gehele mensheid omvatte. Maar Europa had geen specifieke voordelen ten opzichte van andere samenlevingen, omdat het zich aan de rand van de grote as van intermaatschappelijke uitwisseling bevond. Het machtsevenwicht met de Ottomanen, de Iraniërs, de Indiërs, de Chinezen, de Japanners, maar ook de Afrikanen, verhinderde het lange tijd om zich op te dringen.
Pas aan het einde van de negentiende eeuw, toen de industrialisatie en de bevolkingsgroei bepaalde Europese staten een duidelijk concurrentievoordeel boden, werd de kolonisatie nagenoeg gemeengoed. Daarvoor waren alleen Noord- en Zuid-Amerika gedeeltelijk veroverd. Op die manier verwierf Europa een centrale positie, waarbij de economische veranderingen van de negentiende eeuw cruciaal waren. Ook in andere samenlevingen had dit gekund, maar de beslissende troef voor Europa was dat men de zeeën overstak om verder te gaan dan de bekende wereld, om op zoek te gaan naar hulpbronnen die ter plaatse uitgeput waren of moeilijk te vinden.
Boek: Atlas van de aarde en de mens – Christian Grataloup