Wie in de middeleeuwen een bedevaartstocht maakte, schafte als herinnering vaak een pelgrimsinsigne aan. Naar aanleiding van de verschijning van het derde deel van een standaardwerk over deze insignes, is vanaf zaterdag in Breda’s Museum een kleine tentoonstelling over deze pelgrimsinsignes te zien.
Bedevaarten als massafenomeen
In de huidige westerse maatschappij zijn veel mensen erg mobiel. Men verplaatst zich vaak en gemakkelijk. In de middeleeuwen was dat wel anders. Ging men in de middeleeuwen op reis, dan was het vaak met het doel om een bedevaartplaats dichtbij of verder weg te bezoeken. Een bedevaart kon om meerdere redenen ondernomen worden. Een tocht naar een heilige plaats had volgens de deelnemers een louterende werking op ziel en lichaam. In een bedevaartplaats konden aflaten verdiend worden, vooral op hoogtijdagen, en werden de tijdelijke straffen voor begane zonden kwijtgescholden. Daarnaast gingen mensen op bedevaart om een gunst af te smeken of om dank te zeggen voor een verhoorde bede.
Vanaf de twaalfde eeuw werden bedevaarten meer en meer een massafenomeen. Populaire pelgrimsoorden kregen soms duizenden bezoekers op een dag te verwerken, vooral tijdens speciale feestdagen wanneer de relieken aan het volk getoond werden. Om te voorzien in het verlangen van pelgrims naar souvenirs, kwamen artikelen op de markt die gemakkelijk, goedkoop en snel vervaardigd konden worden. Vanaf het eind van de dertiende eeuw werd tin goedkoper. Pelgrimssouvenirs van tin waren voor de meeste pelgrims betaalbaar. Bovendien heeft tin een laag smeltpunt, zodat er snel veel insignes mee geproduceerd konden worden. De pelgrimstekens waren in eerste instantie kleine plaquettes met de afbeelding van de vereerde heilige of diens attribuut. In de veertiende eeuw werden de insignes ook opengewerkt en de voorstellingen gedetailleerder.
“Dat komt deels doordat de grond hier vochtig is, en dat is de ideale toestand om deze lood-tinproducten in te bewaren. Daarnaast werken in Nederland amateurarcheologen en stadsarcheologen in sommige gevallen goed samen: waar stadsarcheologen bij een nieuwbouwproject niet altijd de tijd krijgen om alle afgevoerde grond nauwgezet door te vlooien, worden daar vaak amateurs bij betrokken. Vergelijk dat met België, waar amateurarcheologen niet eens met hun metaaldetector het veld in mogen.”
Binnen het zogenaamde Kuneraproject van het CKD worden de gegevens van de metalen objecten verzameld in een centrale en voor iedereen toegankelijke database. Er zijn inmiddels dus ook al twee boeken over de insignes uitgebracht. In 1993 verscheen het eerste deel en in 2001 verscheen deel twee. Met het nu verschijnende derde deel, Heilig en Profaan 3, worden 1300 objecten uit particuliere en openbare collecties behandeld.
De insignes geven volgens Piron inzicht in het reisgedrag van gewone, niet adellijke middeleeuwse mensen:
“Die blijken veel vaker en verder te hebben gereisd dan we wisten. Een voettocht van Groningen naar Maastricht – of zelfs naar Santiago de Compostela of Canterbury – was geen uitzondering.”
Breda’s Museum
Naar aanleiding van de verschijning van dit laatste boek is in het Breda’s Museum vanaf zaterdag een kleine tentoonstelling te zien. Hier wordt een selectie topstukken uit de collecties van het museum en van de Familie Van Beuningen tentoongesteld. De tentoonstelling loopt tot 2 september 2012.