De Picten, die hun naam te danken zouden hebben aan de versieringen op hun huid, vormen een raadselachtig volk dat in vroeger eeuwen het huidige Schotland bevolkt. Afgezien van enkele inscripties in steen hebben zij geen geschreven teksten achtergelaten. Maar uit diverse bronnen valt af te leiden dat zij afstammen van de eerder aldaar gevestigde Kelten. De Romeinen, die tegen het begin van onze jaartelling grote delen van Engeland veroveren, hebben veel met hen te stellen. Zij beschouwen de Picten als barbaren.
Romeinse veroveringen
Julius Caesar beschrijft in zijn verhandeling De Bello Gallico (Over de Gallische oorlog)1 waarom hij besluit om in 55 v.Chr. de overtocht vanaf het continent te wagen naar wat later de Romeinse provincie Brittania zal zijn. Hij wil meer te weten komen over dit land, zijn aanlegplaatsen en over de daar levende volkeren, die, zo komt hem ter ore, steun verlenen aan de Galliërs in hun verzet tegen het Romeinse imperialisme.
Twee keer waagt de veldheer de overtocht. Hij raakt slaags met lokale vorsten die hij uiteindelijk weet te bedwingen en maakt hen schatplichtig aan het Romeinse hof. Eigenlijk is dit niet meer dan machtsvertoon, maar dat wordt anders als in het jaar 43 na Christus keizer Claudius I grote delen van Brittania verovert en incorporeert in het Romeinse rijk.
In Brittania treffen de legionairs volkeren aan van Keltische oorsprong die lang daarvoor zijn uitgezwermd vanuit Centraal-Europa tot in de verste uithoeken van het Europese continent en Engeland. Het is de historicus Tacitus die in zijn Annalen en Agricola een gedetailleerde beschrijving geeft van de Romeinse campagnes die bekend staan als de Flavische veroveringen, genoemd naar de stichter van de gelijknamige dynastie: Titus Flavius Vespasianus, keizer van het Romeinse Rijk van 69 tot 79. Agricola is een biografisch eerbetoon aan Titus’ schoonvader, Gnaeus Julius Agricola, die tijdens zijn gouverneurschap van 77-84 weet door te dringen tot in het uiterste noorden van wat nu Engeland is en zelfs tot in Schotland.
In de streek die min of meer overeenkomt met de huidige districten Yorkshire, Lancashire, Northumberland en Durham, wonen de Brigantes die in het jaar 79 door de Romeinen onderworpen worden. Meer naar het noorden, in het gebied dat Zuidoost-Schotland en Noordoost-Engeland beslaat, stuiten de Romeinse legers op de Votadini (Otadini) die kort worden opgenomen in Brittania. Meer westelijk bevindt zich de civitas der Dumnonii, die reikt vanaf de hogere gebieden van Schotland tot aan de rivier de Clyde.
Uit het relaas van Tacitus is af te leiden dat de Dumonii rond 79 worden verslagen, een lot dat de inwoners van wat hij Caledonia noemt – het gebied ten noordwesten van de Firth of Forth – vier jaar later ondergaan tijdens de slag van Mons Graupius, een heuvel waarvan de ligging nog altijd onderwerp is van wetenschappelijk debat.2
Volgens geschiedschrijver Cassius Dio, een senator en adviseur van keizer Lucius Septimius Severus die regeert van 193 tot aan zijn dood in 211, had Severus te maken met twee vijandige barbaarse volkeren. In de eerste plaats de Caledones, reeds lang bekend bij de Romeinen, die zich volgens Dio niet hielden aan gemaakte overeenkomsten. Daarnaast spanden zij samen met de Maeatae, het andere volk in het noorden waarvan Dio de locatie aangeeft: naast de muur die het eiland in tweeën deelt en ten zuiden van de Ochil Hills. Dit is het gebied ten noorden van de Firh of Forth oftewel het Manaw-district. En met de muur bedoelt Dio uiteraard de muur van Hadrianus, keizer van 117 tot 138.
Deze keizer hecht eraan zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie in de grensgebieden en om een eind te maken aan de continue schermutselingen met de in zijn ogen niet te beheersen barbaren uit Caledonia, laat hij een muur bouwen van honderdzeventien kilometer lengte, vanaf de Solway Firth naar de Tyne (tussen het huidige Carlisle en Newcastle). Kort na het overlijden van de keizer wordt de muur verlaten en verrijst op initiatief van Antoninus Pius – een door Hadrianus geadopteerde zoon – meer naar het noorden, over de Forth-Clyde landengte, een nieuwe muur.
Maar Hadrianus krijgt achteraf gelijk, de noorderlingen zijn moeilijk onder de duim te houden en in de beginjaren van de regeringsperiode (161-180) van Marcus Aurelius trekken de Romeinen zich terug op de muur van Hadrianus. Daarmee is het Britse eiland in feite in tweeën geknipt. In het zuiden de beschaving en ten noorden van de muur heerst volgens de Romeinen barbarij. Dat neemt niet weg dat er gedurende de tweede eeuw behalve schermutselingen – in 182 breken de barbaren door de muur en richten vernielingen aan in Romeinse nederzettingen – ook diplomatieke contacten zijn tussen zuid en noord. Daarbij proberen de Romeinen de Maeatae en de Caledones voor zich te winnen door hen te voorzien van subsidies in de vorm van goederen, dikwijls afkomstig uit het leger.
Vrede met het barbaricum
Lucius Septimius Severus is keizer van Rome van 193 tot 211 en probeert orde te scheppen aan de noordgrens van Brittania nadat in 197 de Maeatae en de Caledones opnieuw de de muur proberen te doorbreken. Severus geeft niet alleen opdracht de muur te verstevigen, maar stuurt ook zijn rechterhand Virius Lupus erheen die er langs diplomatieke weg in slaagt de rust te doen wederkeren. Volgens Dio is Lupus gedwongen vrede te sluiten met de Maeatae, tegen betaling van een grote som geld.
Het weerhoudt de noorderlingen er niet van om af en toe hun spierballen te laten zien. Maar als Severus zelf in 208 optrekt met een groot leger, bedenken zij zich wel twee keer om het gevecht aan te gaan. Severus is dan al een zestiger en heeft er diverse strafexpedities opzitten in Noord-Afrika. Hij is kortom een man om niet mee te spotten.
In datzelfde jaar dwingt – aldus Dio – Severus de barbaren een overeenkomst te sluiten op de conditie dat zij een aanzienlijk deel van hun territorium aan de Romeinen laten. Of dit ooit gebeurd is wordt niet ondersteund door archeologische vondsten en misschien heeft Severus deze eis laten vallen in ruil voor een duurzamer contract met zijn tegenstander Argentocoxos. Deze noorderling wordt vergezeld door van zijn vrouw die zich vermaakt met de uit Syrië afkomstige keizerin Julia Domnia, als altijd in gezelschap van haar echtgenoot. Dit door Dio opgetekende verhaal van een vroege ontmoeting tussen oost en west waarin hij impliceert dat de Syrische weet heeft van Julia’s promiscue gedrag, is niet zozeer bijzonder vanwege dit pikante element, maar vooral omdat het getuigt van wederzijds respect tussen Severus en Argentocoxos.3
De overeenkomst houdt echter niet lang stand en beide partijen keren terug naar het slagveld. De noorderlingen, zich bewust van de verslechterende gezondheid van de keizer, besluiten de proef op de som te nemen en de Romeinse kracht als bezetter te peilen. Maar Severus trekt vervolgens alle registers open en het is diens zoon Caracalla die de Maeatae een stevig lesje leert.
Het overlijden van keizer Severus in 211 voorkomt dat er zich voor de noorderlingen een ramp voltrekt. Caracalla heeft in Rome wel wat anders te doen als opvolger van zijn vader en sluit een vredesovereenkomst met zijn tegenstanders. Die vrede blijkt succesvol te zijn. Het is een geslaagde poging tot pacificatie van een gebied dat eeuwenlang geteisterd is door bloedige conflicten. Na 211 is er geen twijfel meer mogelijk over waar de Romeinse provincie Brittania eindigt en het barbaricum begint.
De Picten verschijnen
De vredesovereenkomst van 211 brengt stabiliteit in het noorden van Engeland waar een formidabel Romeins leger is gestationeerd. Maar dan nemen de troepen in aantal aanzienlijk af, net als in andere delen van Engeland. Gevolg is dat tal van steden in verval raken en de kwetsbaarheid van het land toeneemt. Dat wordt duidelijk als tegen het jaar 250 de Saxen vanuit het zuiden en oosten plundertochten uitvoeren die de Romeinen dwingen tot het nemen van ferme maatregelen. Stadsmuren worden versterkt en er verschijnt een snoer van vestingwerken langs de oost- en zuidkust. Dat lijkt vooralsnog voldoende, de stabiliteit van het land komt niet in direct gevaar.
Maar in de loop van de vierde eeuw verschijnen in het noorden – aldus de geestelijke Gildas in zijn geschrift De excidio Britanniae (Over de ondergang van Brittannië)5 – vanuit het noordwesten de Scoti oftewel Gael en vanuit het noorden de Picti die gaandeweg het gehele noorden tot aan de muur van Hadrianus in hun greep krijgen. Gildas is van mening dat de Picten van overzee komen om zich in gebieden te vestigen die voorheen in Romeinse handen waren. Een mening die gedeeld wordt door Beda (Venerabilis), de geestelijke en wetenschapper die in 731 zijn beroemde Historia ecclesiastica gentis Anglorum (Kerkelijke geschiedenis van het Engelse volk) het licht doet zien. Hij schrijft dat:
[….] het Pictische ras in enkele oorlogsschepen zee kiezen vanuit Scythia en door de wind gedreven [….] Ierland bereiken […] waar zij de Ieren aantreffen en hen vragen of zij zich onder hen mogen vestigen [….]. De Ieren antwoordden dat er op het eiland geen plaats voor hen tweeën; ‘maar’, zij zeiden ‘we kunnen jullie een goed advies geven wat te doen. We kennen een ander eiland, niet ver van het onze [….]. Als je daarheen gaat kun je een nederzetting bouwen voor jezelf; en als je weerstand ondervindt, kun je rekenen op onze hulp.’ En dus gingen de Picten naar Engeland en namen de noordelijke delen van het eiland in bezit [….]. 5
Probleem met deze beschrijvingen van de komst der Picten is dat Beda zich baseert op Gildas’ Over de ondergang van Brittannië, dat geen echte historische beschrijving is, maar eerder een vermaning aan de Britse heersers vanwege hun zonden. Het feit dat Gildas de bouw van de muur van Hadrianus situeert in de context van de Pictische aanvallen, eeuwen nadat Hadrianus de opdracht ertoe uitvaardigde, doen de nodige twijfels rijzen over de betrouwbaarheid van zijn geschrift. Voor de komst van de Picten van overzee zijn geen aanwijzingen gevonden en aangenomen mag worden dat zij afstammen van de eerder binnengedrongen Kelten. DNA-onderzoek, hoewel fragmentarisch, ondersteunt die hypothese.6
De Picten hebben geen teksten achtergelaten, afgezien van enkele inscripties in steen, die duiden op het bestaan van een geschreven taal. En dus moeten we het doen met wat anderen, veelal vijanden, schrijven over de Picten die hun naam te danken zouden hebben aan de schilderingen die zij aanbrengen op hun huid. Maar deze aanduiding voor een volk is meer dan een bijnaam. Terwijl de geromaniseerde oorspronkelijke inwoners van Brittania aangeduid worden als Britons oftewel Britten, staat de naam Picten voor de barbaren uit het noorden die verstoken zijn gebleven van de Romeinse beschaving. Oorspronkelijk is de term Picten dus een exoniem, een naam die de Romeinen geven aan de noorderlingen zonder dat die refereert aan een etnische entiteit, een volk dat zichzelf beschouwt als de Picten.
De Barbarian Conspiracy en de komst van de Saxen
Zover is het nog niet als in de vierde eeuw de spanningen oplopen in Engeland. Rond die tijd bezetten de Picten het noordelijk en oostelijk deel van Schotland, een gebied dat zuidelijk tot aan de Firth of Forth reikt. In dat gebied bevinden zich nog altijd de Caledones en het noordelijke deel van Pictland – rond het huidige Forres en Inverness – treffen we in de vierde eeuw de Verturionen aan. Het zijn deze twee volkeren die samen met de Scoti uit Ierland, de Attacoti waarvan de herkomst onduidelijk is, en de Franken en Saxen in 367 de zogenoemde Barbarian Conspiracy ontketenen.7 Een aanval op het Romeinse leger dat dan al aanzienlijk is ingekrompen, de gebeurtenissen in het oosten, waar de Goten oprukken tegen de Romeinen, vergen immers aandacht en troepen. De Barbarian Conspiracy drijft de Romano-Britten zo in het nauw dat dit moment wel gezien wordt als de definitieve einde van de Romeinse overheersing van Engeland.8
Aanvallen van de samenzweerders reiken tot diep in Engeland, waar Fullofaldes, de Dux Brittaniae, commandant van het centrale Romeinse leger, in een hinderlaag loopt en terzelfder tijd Nectaridus, de Count of the Saxon Shore (een verdedigingslinie aan weerszijden van het kanaal om aanvallen van buitenaf te keren) wordt gedood.
Er volgt een oorlog die drie jaar duurt. De noorderlingen overspoelen het gehele land, verwoesten landerijen en nederzettingen waardoor niet alleen kapitaal verloren gaat, maar ook de belastinginning van de Romeinen opdroogt. Zes jaar nadat de oorlog is afgelopen dringen de Goten het Oost-Romeinse Rijk binnen en verslaan de legers van keizer Valens in de slag bij Adrianopel in 378 waarbij Valens het leven laat.9 In 410 plunderen de Goten Rome wat het einde inluidt van het West-Romeinse Rijk.
In de Anglo-Saxon Chronicles, geschreven in de negende eeuw vinden we een vermelding uit het jaar 446:
De Britten zonden mannen overzee naar Rome, en vroegen om hulp tegen de Picten, maar zij kregen die nooit, [….]. 10
En dus, zo luidt het verhaal van Gildas, wenden de Britten zich tot de Saxen om hen te helpen de Picten te verslaan. De Saxen zouden vervolgens in grote getale de oversteek naar Brittania hebben gemaakt, waarna blijkt dat hun ambities verder reiken dan hulp aan de Britten in het noorden, de Saxen willen heel Engeland veroveren. Is dat denkbaar? Is het waarschijnlijk dat de Britten, die voordien zich moesten verdedigen tegen de roofzuchtige Saxen een beroep op hen doen om te helpen in de strijd tegen de barbaren uit het noorden?
Hoe gek het ook klinkt: het is zeer wel denkbaar. De Romeinen waren gewend om, waar hen dat uitkwam, barbaren in te zetten tegen andere barbaren en de geromaniseerde Britten nemen die handelwijze over. De Saxen laten zich niet onbetuigd en dringen niet alleen de Picten terug, maar verdrijven ook de Britten tot in de uithoeken van Engeland.
De oude romano-britse cultuur legt het af tegen die van de Saxen, wat niet alleen een slag toebrengt aan het onder de Romeinen geïntroduceerde christendom, maar ook de destijds gangbare taal – gebaseerd op het latijn – doet verdwijnen als hoofdtaal. Dat is opmerkelijk, want elders in Europa waar de Romeinen verdreven worden, zoals bijvoorbeeld op het Iberisch Schiereiland, assimileren de indringers grotendeels en nemen de inheemse taal over. Maar in Engeland bestaat nauwelijks iets om over te nemen. De Saxen treffen er bitter weinig aan dat de moeite waard is om te behouden. De ooit bestaande beschaving is door de barbaren totaal ontwricht.11 Een voorbeeld hiervan is Londen, onder Romeins gezag een bloeiende stad, die er in het begin van de vijfde eeuw verwaarloosd en verlaten bijligt.
Orkney: Picten, Vikingen en het christendom (?-1065)
De Romeinen en de strijdvaardige Kelten
Noten â–¼
2 – Fraser, J.E., From Caledonia to Pictland, Scotland to 795, Edinburgh University Press, Edinburg 2009 p. 21.
3 – Op. cit., p. 27.
4 – Gildas, De Excidio et Conquestu Britanniae, https://www.wikiwand.com/en/De_Excidio_et_Conquestu_Britanniae.
5 – Bede, The Ecclesiastical History of the English People, Oxford University Press 1969 p. 10.
6 – Garlinghouse, T., Who were the Picts, the early inhabitants of Scotland? Life Science 2022.
7 – Fraser, op. cit., p. 55/56.
8 – Morris, M., The Anglo-Saxons, Penguin Books 2022 p. 17.
9 – Een levendig verslag van deze strijd is te lezen in: Barbero, A., 9 augustus 378, Mets en Schildt, Amsterdam 2006.
10 – Savage, A., The Anglo-Saxon Chronicles, PAPERMAC, Londen 1984 p. 25.
11 – Morris, op. cit. p. 36.