Freischärler en Blitzpogrome
De angst voor Freischärler (irreguliere troepen) had ook de Duitse zijde in de greep. Hier kwam het, net als bij de Polen in Bromberg, tot excessen. In een intern memo van 4 september 1939 van de 17de I.D. (generaal Herbert Loch) werd vanuit het divisiehoofdkwartier in Zleczew opgeroepen te stoppen met ‘zinloze schietpartijen’ tegen ‘niet aanwezige ’Freischärler’’. Daarbij werden ‘plaatsjes en boerderijen van waaruit naar beweerd geschoten was, eenvoudigweg in brand gestoken’. Volgens het commando van de 17de divisie demoraliseerden deze brandpartijen de troepen, en daarbij maakte de enorme rookontwikkeling de militaire operaties lastig. Door het vuur waren verschillende verbindingskabels van de divisie vernietigd, waardoor de infanteriedivisie een dag zonder telefoonverbinding zat. Als voorbeeld werden in het document de brandstichtingen in Vieruszow en Zloczew aangegeven. Hoe groot de branden waren bleek uit de opmerking dat de straat ’enige uren niet passeerbaar was’. Om verdere uitwassen te voorkomen ging de divisie over tot vergaande maatregelen. De tross- en aan- en afvoertroepen, die meestal het slachtoffer waren van verzetsacties, moesten met ongeladen wapens reizen en marcheren. Pas bij een aanval mocht er geladen en opgetreden worden. ‘Voor de waarborging van dit bevel houd ik iedere officier verantwoordelijk’, liet de IC van de divisie noteren. Ook het werpen van handgranaten in woningen en het in brand steken van huizen werd verboden. Als reden werd opgegeven dat de Poolse huizen licht ontvlambaar waren en er op deze wijze gehele dorpen in as werden gelegd. Hierdoor zou het Duitse leger van onderdak beroofd worden. Wie niet zou gehoorzamen zou ‘voor de militaire rechtbank eindigen’.

Het IV. Legerkorps rapporteerde op 14 september een voorval dat zich op 4 september 1939 had voorgedaan. Soldaten van de 4de I.D. hadden toen twee Polen uit Belen, gemeente Saski, gearresteerd, te weten Wiecent Wosnink (een boer) en Josef Perdeck (beroep onbekend). Beiden waren wegens Freischärlerei gearresteerd. Op 7 september werden zij ter dood veroordeeld door een militair gerecht en diezelfde dag doodgeschoten. Anderen kwamen er gelukkiger af. De Poolse infanterist Klimdzack werd ver verwijderd van zijn troepen opgepakt, maar omdat Freischärlerei niet kon worden aangetoond werd hij uiteindelijk als gewone krijgsgevangene behandeld.
Als gevolg van het moorden en de chaos, werd er een intern memo opgesteld met de vraag ‘wat is nu een Freischärler?’ Onder deze term viel iedereen die een wapen droeg, maar niet herkenbaar was als soldaat van de tegenpartij. Milities en vrijwilligerskorpsen vielen niet onder Freischärler als ze een duidelijke bevelhebber hadden, duidelijk herkenbaar herkenningsteken (armband bijvoorbeeld), hun wapens openlijk droegen, en zij zich aan het oorlogsrecht hielden. In die zin waren de Volksdeutschen die aan Duitse kant vochten, naar Duitse begrippen geen ‘Freischärler’. De term ‘Freischärler’ zou later minder in gebruik raken. De Duitsers vermeden graag het heroïsche woord ‘partizanen’ en gebruikten meer en meer het woord ‘bandieten’. Ook het woord ‘terroristen’ kwam af en toe voor. In het document werd tevens gesteld dat een Freischärler met de dood gestraft zou worden.
De Duitsers waren van aanvang aan beducht voor irreguliere Poolse eenheden. In een geheim stuk van het 8ste leger, opgesteld te Breslau op 1 september 1919, werd melding gemaakt van de geheime Poolse organisatie ‘Tajna organizacja konspirscyna’. Deze zouden de Duitse troepen via ’terreuracties’ (letterlijk staat er ‘Terror-Aktionen’) achter het front belagen. Het zou hier gaan om zorgvuldig geselecteerde manschappen, goed opgeleid en voorzien van springstoffen die logistieke kruispunten en marcherende troepen op het oog hadden. Tevens werd er in dat document de angst voor bacteriologische wapens uitgesproken. In de praktijk kwam de Poolse ondergrondse pas in de winter van 1939-1940 tot eerste bloei en was er voor die tijd meer sprake van nervositeit dan van een daadwerkelijke strijd met ondergrondse Poolse eenheden. Het XVIII. Legerkorps stelde vast:
‘Onze soldaten zijn uiterst nerveus en zien in elk bosje een sluipschutter’.
Orde en wanorde

- Einsatzgruppe I – SS-Brigadeführer Bruno Streckenbach
- Einsatzgruppe II – SS-Obersturmbannführer Dr.Emanuel Schäfer
- Einsatzgruppe III – SS-Obersturmbannführer Dr.Hans Fischer
- Einsatzgruppe IV – SS-Brigadeführer Lothar Beutel
- Einsatzgruppe V – SS-Standartenführer Ernst Damzog
Hier kwamen later nog eenheden bij, Einsatzgruppe VI en de Einsatzgruppe z.b.V. van vier politiebataljons onder bevel van SS-Obergruppenführer Udo von Woyrsch. De opstelling van deze laatste eenheid werd op 3 september 1939 bevolen, omdat men vreesde dat er in het aan Silezie grenzende deel van Polen opstanden zouden uitbreken. Hierdoor groeide het totaal uit tot zeven Einsatzgruppen en zestien Einsatzkommandos. Officieel waren de eenheden ingedeeld bij het leger, maar in werkelijkheid zwaaide Himmler de scepter.
De Einsatzgruppen waren in feite aan het warmdraaien voor hun meest bloedige handwerk, dat zij in de Sovjet-Unie zouden verrichten (de Holocaust door kogels). Dit gold ook voor de SS-cavalerie onder bevel van Hermann Fegelein die voor het eerst optrad in Polen en later in de Sovjet-Unie verschrikkelijk zou huishouden als onderdeel van de Kommandostab Reichsführer-SS in de Pripjatmoerassen. De relatief ongecoördineerde acties tegen Joden in de begindagen in Polen werden ook wel aangeduid ‘Blitzpogrome’.

Tevens maakte Von Hingnez melding van een eerder SS optreden (21 september) bij Sadowa Wisznia, ten westen van Lemberg, waar vanuit een huis geschoten zou zijn op de Duitse troepen. De achttien Joden die daar leefden werden vervolgens doodgeschoten. Ook deze zaak ging buiten iedere rechtsspraak om. Aangezien de SS-eenheid inmiddels niet meer onder het XVIII. Legerkorps viel, liet Von Hingnez het er verder bij. Deze gebeurtenissen mogen symptomatisch genoemd worden. Het leven van een Pool was niet veel waard en de Joden stonden er nog
slechter voor.
In Tomaczow, binnen het gebied van het 10de leger, werd ook een Poolse pater opgepakt, wegens het oproepen tot ‘Meuchelmord’. Het werd de bevolking te verstaan gegeven dat de geestelijke gedood zou worden bij ongeregeldheden, die daarna evenwel uitbleven. Op 10 september was het er wel tot een bloedig incident met Joden gekomen. Een Feldwebel werd door een Jood in de voet geschoten waarop deze direct werd geëxecuteerd. Daarop zou aan het marktplein vanuit meerdere joodse huizen ‘geschoten zijn’. Zeven personen werden daarop doodgeschoten.

‘Ein Befehl höheren Ortes jüdischer Gefangene zu erschiessen, ist bei der Armee nicht bekannt’.
De SS-er Müller, de naam John was eigenlijk van zijn vrouw en toegevoegd, werd door Hitlers persoonlijke ingrijpen uiteindelijk van rechtsvervolging ontslagen en maakte verder carrière in de Waffen-SS. In mei 1945 schoot hij zijn vrouw en kinderen in de Oostenrijkse Alpen dood en deed een mislukte zelfmoordpoging. Een Amerikaanse soldaat gaf hem het ‘genadeschot’. Interessant is het feit dat dezelfde legerdivisie die de ‘Leibstandarte’ de maat nam, zelf verantwoordelijk was voor de dood van driehonderd Poolse krijgsgevangenen bij Ciepielow, nadat de commandant van de 11de compagnie door een sluipschutter was gedood.
In andere gevallen kwam het wel tot rechtszaken, zoals tegen de Leutnant der Reserve Bruno Kleinmichel, militair bij de Luft-Nachrichten-Abteilung 8 die op 14 september voor het veldgerecht te Konskie moest verschijnen. Als gevolg van stress en nervositeit, en onder de indruk van het geweld, had de soldaat blindelings in een menigte vluchtende Polen geschoten, en werd medeschuldig geacht aan de dood van niet minder dan tweeëntwintig Polen. Hij kreeg één jaar gevangenisstraf. De dood van vier Duitse soldaten was daaraan voorafgegaan. Deze lagen opgebaard voor de kerk van Konskie. Hun graven werden gedolven door een vijftigtal Joden die men hiertoe verzameld had. Omdat zij veelal geen werktuigen hadden moesten zij met de blote handen graven. Ze werden hierbij getrapt en geslagen. Het ging er zo stevig aan toe dat zelfs de Duitse Ortskommandant, Major der Schutzpolizei Schulz, liet ingrijpen. Hij hield een kleine rede bij de graven, waarin hij stelde dat…
‘…de Joden weliswaar schuldig waren aan het kwaad in de wereld, maar dat de Duitse soldaat zich wel gedisciplineerd moest gedragen’.
Hierop werd gemeld dat de Joden naar huis mochten gaan, wat zij deden. Desondanks werden verschillenden opnieuw geslagen en sommigen het hemd van het lijf gerukt. Schreeuwend zetten zij hun tocht voort en stuitten op de vrachtwagen van Kleinmichel die net de bocht om kwam. Hij schoot vanuit het raam van zijn auto op de Joden, met als gevolg dat veel soldaten begonnen te schieten. Het eindresultaat was negentien doden, acht zwaargewonden. Het dodental liep later op tot tweeëntwintig man. Tot zijn verdediging liet Kleinmichel tijdens het proces weten dat hij…
‘…de Joden niet als zodanig had herkend en dacht dat het om vluchtende gevangenen ging’.
Dit was volgens de Duitse rechters niet erg waarschijnlijk, omdat een groot aantal van de Joden ‘witte baarden’ droeg. Het gerechtshof oordeelde dat Kleinmichel zich ‘onwaardig’ gedragen had. Orde en bandeloosheid gingen wonderlijk hand in hand. Terwijl in de ene plaats de huizen en synagogen in brand werden gestoken, werden elders Duitse soldaten gearresteerd, omdat ze in de plaatselijke Poolse horeca niet voor hun koffie hadden betaald. Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld bij manschappen van een pionierseenheid waar onder andere Heinrich Weyermann werd gearresteerd nadat hij bij Hotel Bristol in Kielce in de buurt een horecabedrijf had bezocht. Hij werd opgepakt door manschappen van de gendarmerie (3. feld.gend.komp. 682) die de man naar de gelegenheid terugbrachten voor herkenning. Ook werd er tegen plundering opgetreden, zoals bij slot Helenow, na een klacht van landheer Wladislaus Botkowska en bij juwelier Chaim Lewinberg in Pruszkow. Op 8 september ging er vanuit de Heeresgruppe Süd de melding uit dat er ‘door soldaten geplunderd werd in het gebied achter het front’. Tevens werd gemeld dat in enkele gevallen ‘gevangenen onmenselijk geslagen werden’.
‘Beide zaken zijn niet verenigbaar met de eer van het Duitse leger’.
Ernstig was ook de aanklacht tegen Franz Rothe, Siegfried Baudisch en Andreas Kerner, die ook werden aangehouden door het 3. feld.gend.komp. 682 wegens beroving, mishandeling en verkrachting. In een rapport, opgesteld op 28 september 1939, werd de beschuldiging geformuleerd. De drie mannen waren de woning van de Jood Szia Kaufmann binnengedrongen toen het gezin lag te slapen. De man werd mishandeld, geslagen, de baard afgeschoren en moest kikkersprongen maken. De dochter Hinda Kaufmann werd door de drie mannen aangerand en verkracht onder bedreiging van een pistool. Tevens werden winkels, ook van Joden, beroofd en werden onder andere mevrouw Golda Preis en koopman Selman Masasch hier het slachtoffer van. Het speelde zich allemaal af in Buskow en de Duitse militairen behoorden tot het pantserregiment 31 van de 5de Pz.D. De Joodse slachtoffers werden gehoord als getuigen.
Einsatzgruppen
De meest systematische onderdrukking ging uit van de Einsatzgruppen. Hun rol is pas sinds 2013 door de publicatie van documenten tussen juli/augustus 1939 en 17 november 1939, door Stephan Lehnstadt en Jochen Böhler, voor een breder publiek inzichtelijk geworden. Voor die tijd bestond er slechts een communistische uitgave uit 1971 met de documenten, waarin echter uitgebreid censuur was toegepast. Het ‘Reichssicherheitshauptamt’ in Berlijn had een intensief rapportagesysteem opgezet, waardoor coderapporten over de verrichtingen en observaties van de Einsatzgruppen aan Berlijn gerapporteerd werden. Dit werd Sonderreferat (‘Unternehmen’) ‘Tannenberg’ genoemd, een verwijzing naar de twee historische veldslagen in 1410 en 1914 bij deze Oost-Pruisische plaats. Uit deze rapportages werd tweemaal daags een rapport samengesteld. Vanaf 23 september werd dit eenmaal daags, gezien de snelle Duitse overwinning. Interessant was dat deze rapportages niet in eerste plaats over de Joden gingen, maar zich vooral bezighielden met het lot van de Volksdeutschen en de positie van de katholieke kerk, die als een dragende pijler van het ‘Polentum’ werden gezien en dus als zeer gevaarlijk. In totaal werd er 82 keer gerapporteerd en werden deze stukken door Lehnstadt en Böhler nog aangevuld met enkele tientallen andere belangrijke stukken, zodat een goed overzicht ontstond. Op 6 oktober stopte de verslaglegging via ‘Tannenberg’ en werd deze afdeling ondergebracht in het Polen Referat Akt IV van het Reichssicherheitshauptamt. De Einsatzgruppen zelf werden op 20 november 1939 (tijdelijk) opgeheven.
In de rapportages is reeds zichtbaar hoe bedrijven onteigend werden en de eerste getto’s tot stand kwamen. Bij ‘Unternehmen Tannenberg’ werd er intensief samengewerkt met de Volksdeutschen, die hiertoe al in 1938 door de SD geronseld waren. Zij maakten hierbij gebruik van de zogenaamde ‘Volksdeutscher Selbstschutz’. Deze organisatie stond onder leiding van Ludolf von Alvensleben. De SS verstrekte lange lijsten van Polen in het ‘Sonderfahndungsbuch’ die ‘een gevaar zouden vormen’ en die vaak in wilde acties gearresteerd of vermoord werden. De Selbstschutz werkte vaak samen met de ‘Einsatzgruppen’. Von Alvensleben werd voor zijn acties beloond met een positie in de persoonlijke staf van Himmler. Later was hij actief bij de partizanenbestrijding in Oekraïne en op de Krim. Na de oorlog week hij uit naar Argentinië.

Boek: De Poolse oorlog
Ook interessant: 1939 – De oorlog die niemand wilde
…of: Polen eeuwenlang speelbal van buitenlandse grootmachten