De Russische revolutie
en het wegvallen van het oostfront
Met de onbeperkte duikbootoorlog trad Erich Ludendorff buiten het terrein van zijn directe competentie. Dat was het lot van zijn positie in het Oberste Heeresleitung (het opperbevel van het Duitse keizerlijke leger tijdens de Eerste Wereldoorlog); hij stond niet langer met de laarzen in het drassige gras van de Mazuren. Hij voerde meer en meer een papieren oorlog, en het concept dat de marine hem had voorgelegd was in feite een tweede Schlieffenplan. Wederom stond alles op het spel, en hing het tijdschema als een zwaard van Damocles boven Duitsland. De uithongering van Groot-Brittannië moest sneller gaan dan de eventuele reactie van de Entente en de VS.
Aanvankelijk waren de Duitse onderzeeërs zeer succesvol geweest en werd er bijna een miljoen bruto register tonnage tot zinken gebracht. Winston Churchill zei dat de scheepsroute ten zuiden van Ierland op een scheepsbegraafplaats begon te lijken. Op een geven moment was er in Engeland nog voor maar zes weken voedsel. Maar de ommekeer kwam toen de Entente zowel offensieve (het leggen van mijnen) en defensieve (escorte varen) maatregelen succesvol doorvoerde. De uithongering van Engeland bleef dan ook achterwege en de verliezen aan Duitse onderzeeboten begon gevaarlijk op te lopen.
Tot overmaat van ramp voor Duitsland liet de Amerikaanse reactie niet lang op zich wachten. Op 3 februari 1917 verbraken de VS de diplomatieke betrekkingen met Duitsland en in april dat jaar traden de VS toe tot de oorlog. Waar menigeen het OHL voor had gewaarschuwd, was gebeurd. De VS hadden reeds voor toetreding tot de oorlog een grote affiniteit met Groot-Brittannië en met Frankrijk en bovendien hadden de VS veel geld geïnvesteerd in Londen en Parijs. Daarbij was de Amerikaanse president Thomas Woodrow Wilson een anglofiel, die de duikboot als een ‘onmenselijk wapen’ beschouwde. Een voor Ludendorff zorgwekkende versterking van het westfront voor de Entente begon hierdoor op gang te komen. De misrekening met betrekking tot de succesvolle zeemijnpolitiek en het konvooivaren werkte zich uit tot een tweede Marne-drama.
Ondanks zijn vertraagde gelijk moest Theobald von Bethmann Hollweg het veld ruimen. Op 13 juli 1917 trad hij terug. Ludendorff vond dat deze machtswissel veel te lang op zich had laten wachten, en meende dat Duitsland wat betreft de politieke leiding ‘van de hand in de mond leefde’. Het stoorde hem tevens dat er niet meer mannen van de daad waren, in tegenstelling tot het officierskorps, dat ‘grootgebracht was om te beslissen’. ‘De politiek is arm aan mannen’, meende hij in zijn memoires. Dat Bethmann-Hollwegs waarschuwingen achteraf gezien profetisch waren, onttrok zich aan Ludendorffs blik. George Michaelis werd de nieuwe kanselier.
De Amerikaanse versterkingen waren van groot belang, want ook het jaar 1917 was een grote slijtageslag geworden. We kunnen wel concluderen dat de tactiek van Von Hindenburg en Ludendorff om het westfront te verkorten via de al even genoemde ‘Alberich-Beweging’, waarbij men tussen Vimy en Crouy langs hemelsbreed 100 kilometer front terugviel op de Siegfriedstellung (maart 1917), zich uitbetaalde. Ook was er hard gewerkt aan nieuwe tactische voorschriften, waaraan Oberst Bauer, Hauptmann Geyer en generaal Fritz von Below hadden meegewerkt en die waren vastgelegd in de handleiding ‘Die Abwehrschlacht’.
Daarnaast hanteerde Ludendorff in zijn eigen directe bereik ook nog allerhande andere tactische voorschriften, waardoor de verdedigingskracht van de Duitse infanterie optimaal werd benut. De Entente boekte hier en daar wat successen, maar nergens vond een strategische doorbraak plaats, hoe grootschalig en goed voorbereid men ook te werk ging. De Franse verliezen onder generaal Nivelle in april 1917 tussen Reims en Soissons, waren zo bloedig dat het tot muiterij in het Franse leger kwam. Vooral verlofgangers toonden weinig animo om terug te keren naar het front. Men zong de Internationale en zwaaide met rode vlaggen. Een nieuwe tijdsgeest diende zich aan. Philippe Pétain, de held van Verdun, werd ijlings in stelling gebracht om het moreel te redden. Ook werden de vliegende standgerechten in het leven geroepen en werden 432 doodvonnissen uitgesproken, waarvan er 55 werden uitgevoerd om het tij te keren. Bij Arras (maart-april 1917), Messines (eind mei 1917) en bij Ieperen (juli-november 1917) gingen de Britten driemaal in het offensief. Overal werden kleinere deelsuccessen behaald, zoals de verovering van de heuvels van Vimy, gevolgd door een beperkt succes bij Cambrai in november van dat jaar.
Een strategische doorbraak, bijvoorbeeld naar de belangrijke havens van Zeebrugge en Oostende, bleef uit, ondanks nieuwe aanvalsmethoden, ondergrondse gangen bij Messines en tanks bij Soissons en Cambrai.
Bij Cambrai had het erom gespannen. Het was om 08.00 uur ‘s ochtends vroeg dat Ludendorff op de hoogte werd gesteld van de tankdoorbraak. Koortsachtig werden versterkingen bijeen geschraapt. Uit het achterland werden min of meer uitgeruste infanteriedivisies spoorslags naar het front gedirigeerd. Het was een race tegen de klok. De troepen kwamen per trein en het geheel nam drie dagen in beslag. Er was een gebrek aan vrachtwagens om verdere logistieke steun te verlenen. De eenheden van Kronprinz Rupprecht, die op de noordflank van Cambrai opereerden, werd om steun verzocht.
Op 23 november was alles gedaan wat mogelijk was. ‘Meer kon ik ook niet doen’, noteerde Ludendorff, ‘het noodlot besliste nu’. Ludendorff was, terugkijkend, openhartig over de Britse kansen bij Cambrai. Had de vijand de situatie en het momentum benut, dan had men het front niet meer kunnen sluiten. De aanval stagneerde uiteindelijk rond de plaats Bourlon, na vijf dagen van zware gevechten. De Britten verloren 45.000 manschappen, de Duitsers 41.000 en 9000 man krijgsgevangenen. Daarnaast waren 165 Duitse artilleriestukken in Britse handen gevallen. Het Duitse westfront hield uiteindelijk stand.
Zeer bloedig waren ook de ontwikkelingen aan het Italiaanse front. Hier sloeg de balans wat door voor de Centralen, dankzij een succesvol Oostenrijk-Hongaars offensief met Duitse hulp van het 14de leger rond Tolmein, waarbij bij Caponette in oktober en november 1917 grote Italiaanse eenheden klem kwamen te zitten, omdat het opperbevel te laat terugtrok. De operaties waren onder moeilijke omstandigheden begonnen. De bergwegen waren dermate smal dat, in tegenstelling tot de normale procedures, eerst de artillerie naar voren moest en de strijd moest beginnen, waarna de infanterie zou volgen. Dit was tegen alle regels, en bij voortvarend optreden van de Italianen zou dit een groot risico betekenen. Het pakte echter anders uit. De Italiaanse stellingen werden bestookt met brisantgranaten en met gasgranaten, waarna de infanterie aantrad en snel terreinwinst boekte. Het gehele Italiaanse front tussen – van noord naar zuid – Flitsch, Karfeity, Tolmein, Canale (Isonzo-front) kwam te wankelen.
De bevelvoerende Italiaanse generaal Cardona was een man van de oude stempel, en leefde meer in de napoleontische tijd dan in de twintigste eeuw. Het korte felle bombardement en het snelle oprukken daarna overvielen hem. Ook leed het Italiaanse leger onder munitiegebrek en was het gevechtsmoreel in de loop der jaren steeds verder gedaald. Toen het sein tot de terugtocht eindelijk gegeven werd, waren de Italiaanse verliezen reeds opgelopen tot meer dan 300.000 manschappen aan gesneuvelden, gewonden en gevangenen. Maar ook hier bleek een definitieve verzilvering van het krijgsresultaat moeilijk.
Onder de haastig aangestelde nieuwe bevelhebber Armando Diaz, klampten de Italianen zich vast aan hun verdedigingslinie rond de Piave en sloegen de achtereenvolgende aanvallen af. Ludendorff meende dat bij scherpere achtervolging de resultaten nog succesvoller hadden kunnen zijn, maar concludeerde toch dat dit de ‘gelukkiger dagen’ waren. Het Italiaanse leger was ‘grondig verslagen’, meende hij en de operaties hadden gebracht wat men er redelijkerwijs ‘van verwachten kon’. Rome kondigde een parlementair onderzoek af naar de nederlaag. Maar al deze successen ten spijt betekende ook deze Isonzoslag (er waren er twaalf!) geen definitieve doorbraak.
Nieuws uit het oosten
Deze laatste operaties vonden reeds plaats nadat zich in Rusland grote revolutionaire omwentelingen hadden voorgedaan. Want ondanks alle enorme veldslagen in het westen en aan andere fronten, lag het werkelijke nieuws van 1917 in het oosten, wat ook grote uitwerking zou hebben op de oorlogsinspanningen van het voorjaar 1918. Na het Brusilov-offensief van 1916 en de ineenstorting van Roemenië had het front zich in 1917, het wanhoopsoffensief van Kerenski uit juli 1917 even daargelaten, min of meer gestabiliseerd, verlopende van de Baltische gebieden langs de rivier de Düna, langs Riga, Friedrichstadt, Jakob-stadt, Dünaburg langs het Naroc-meer, via Baranowitschi langs Pinks (Pripjatmoerassen), via Kowel en de omgeving van Tarnopol en de rivier de Sereth richting de Karpaten, om bij Galatz in de Zwarte Zee uit te monden.
Ondanks relatieve rust aan het oostfront diende zich de Russische Revolutie aan. Dit bracht een enorme omwenteling teweeg. De reactie in het Oberste Heeresleitung van Erich Ludendorff, de rechterhand van Von Hindenburg, was heel interessant. In zijn oorlogsherinneringen meende hij:
‘Hoe vaak had ik al niet op de revolutie gehoopt […] maar het was altijd een luchtkasteel gebleken. Nu het daar was kwam het toch als een verrassing’.
Hij vervolgde dat deze ontwikkeling ‘een pak van zijn hart was’ om vervolgens de komende schaduwzijde te benadrukken:
‘Dat zij later onze kracht zou ondermijnen, kon ik toen nog niet overzien’.
Ludendorff toonde zich dus verrast, maar liet anderzijds ook doorschemeren dat er blijkbaar hoop op was geweest. Opvallend was verder dat Ludendorff zich direct met de schuldvraag bezighield: die legde hij zonder omhaal bij de Entente. Zijn argumentatie daarvoor was weinig steekhoudend: ‘Welke redenen zij hiervoor hadden was mij niet duidelijk’.
Ludendorffs hoop op de revolutie en verwijten aan de Entente kwamen voort uit een ‘slecht geweten’. De naam van Lenin valt in de oorlogsmemoires van Ludendorff slechts eenmaal. Dit staat haaks op de revolutioneringsinspanningen die Duitsland pleegde met betrekking tot Rusland, plannen die door een historicus zijn getypeerd als even boosaardig als geniaal en met enorme gevolgen.
Ludendorffs ‘hoop’ op revolutie werd namelijk met daden ondersteund en was dus veel meer dan een ‘luchtkasteel’. Aangezien Duitsland zich geconfronteerd zag met een enorme overmacht in de Eerste Wereldoorlog, koos men meermaals voor zeer onorthodoxe aanpak van zaken. Het meest in het oog springend waren natuurlijk de onbeperkte duikbootoorlog en de gasoorlog. Maar men schrok ook niet terug voor het betere ‘stookwerk’ in niet-welgevallige regimes. Zoals Frankrijk na 1918 het Rheinland van Duitsland probeerde af te peuteren, koloniën verloren gingen en men zelfs Beieren van het Rijk probeerde af te scheiden, zo volgde ook het keizerlijke Duitsland dergelijke geopolitieke sluipwegen.
De lange arm van Berlijn dook buiten Rusland ook op in de Kaukasus, Ierland, in Mexico (Zimmermann-telegram), het Midden-Oosten, en later op de Krim. Oorlogsvoering en irredentisme middels revolutionering, zou een studie op zich waard zijn, maar we moeten ons hier beperken tot Rusland.
Een sleutelrol in de Duitse connectie met de Russische Revolutie speelde de mysterieuze Israil Lasarewitsch Helphand (Gelfand), beter bekend als Alexander Parvus, een in 1867 geboren jood uit het getto van Minsk.
Parvus had revolutionaire idealen en begreep dat Duitsland en de revolutionairen het gemeenschappelijke belang hadden het tsarenrijk ten val te brengen. In Turkije meldde Helphand zich bij de Duitse ambassadeur Konrad Freiherrvon Wangenheim, die Parvus dermate serieus nam dat hij op het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken Gottlieb von Jagow aanraadde Parvus te ontvangen. Op 9 maart 1915, dus twee jaar voor de revolutie, lag het draaiboek tot deze revolutie reeds op de burelen van het Duitse ministerie.
Via Parvus was de kring rond de in Zwitserland verblijvende Lenin in beeld gekomen. Leon Trotski, destijds Lenins medestrijder, meende over Parvus:
‘Een geweldige figuur […] hij beheerste het marxistische jargon volledig […] hij had een wijde blik’.
Volgens Trotski was het ‘astronomische einddoel van het proletariaat aanzienlijk dichterbij gekomen’. Parvus zelf had de Russisch-Japanse oorlog, die ongelukkig was verlopen voor Rusland, gezien als het glorende morgenrood van de komende revolutie. Na deze oorlog, meende Parvus, zou het Russische proletariaat de ‘avant-garde’ van de revolutie worden. Het jaar 1905 bracht grote onrusten, maar het tsarenregime bleef nog in het zadel. Met de Eerste Wereldoorlog leek de tijd rijp.
De voorbereiding tot revolutie werd geleid vanuit Denemarken, Kopenhagen, van waar uit Parvus – onder de dekmantel van economische activiteiten – begon aan het opbouwen van een revolutionair netwerk in Rusland. Via het neutrale Denemarken werden contacten onderhouden met Duitsland dat hem via de diplomatieke post geld en goederen leverde om zijn doel te bereiken. Volgens Gerhard Schiesser en Jochen Trauptmann, die de Duitse financiering van de Oktoberrevolutie onderzochten, had Parvus een onstilbare geldhonger.
Via Scandinavië vonden geld en goederen door middel van smokkel hun toegang tot Rusland. In feite omzeilde Duitsland hiermee het exportverbod naar Rusland, maar de geheime operaties heiligden de middelen. De smokkelroute leverde geld op vanwege toenemende schaarste in Rusland, en stelde Parvus in staat niet alleen wapens en springstoffen, maar ook personen het land in te krijgen. Een visbedrijf en een rederij leverden hem ook toegang tot Rusland. De Deense autoriteiten stelde hij tevreden door zijn handels- en politieke contacten te benutten om voor extra kolenvoorziening te zorgen, hetgeen welkom was, omdat ook Denemarken leed onder de Britse hongerblokkade. Parvus combineerde zijn diplomatieke talenten met handelsgeest en revolutionair elan.
Hoever de Duitse betrokkenheid bij de revolutionering van Rusland ging, is nog altijd enigszins versluierd gebleven. Feit is dat Duitse documenten onomstotelijk aantonen dat er Duits geld via Parvus naar Rusland vloeide om de revolutie te bewerkstelligen. In een brief van 23 januari 1916 van de Duitse ambassadeur in Denemarken, Graf Ulrich von Brockdorff-Rantzau, aan kanselier Von Bethmann-Hollweg, werd melding gemaakt van de schenking van een miljoen roebel. Letterlijk stond er te lezen:
Kopenhagen, 23 januari 1916 – geheim!
[…]
dr. Helphand is na drie weken oponthoud in Zweden waar hij contact had met Russische revolutionairen in Stockholm, naar Kopenhagen teruggekeerd en deelt mij het volgende mee. De hem ter beschikking gestelde som van 1 miljoen roebel is direct doorgezonden en reeds in St.Petersburg aangekomen.[…] Bij de organisaties staat het besluit om tot revolutionaire acties te komen onveranderd vast.
Een dergelijke koers sloot aan bij de bandbreedte waarop Von Hindenburg en Ludendorff hun ‘dictatuur’ vestigden. In zijn oorlogsmemoires staat Ludendorff uitgebreid stil bij de ’geestelijke wapens’ in de oorlog, hetgeen vrij opmerkelijk is voor een militair.
Zijn analyse van Duitsland riep het beeld op van een wat naïeve natie die zich – sinds Bismarck – ten aanzien van buitenlandse politiek vooral beperkte tot het handhaven van de vrede. De vijanden van Duitsland zouden hier gebruik van hebben gemaakt en de propagandaslag met Duitsland ruimschoots gewonnen hebben.
Duitsland onderschatte de ‘tegen hen werkende krachten’, en als antwoord moest het begrip ‘macht’ in de politiek weer centraal komen te staan. Er moest een einde komen aan wat hij noemde: het ‘onzekere en zwalkende beleid’ van Duitsland. In militaire termen stelde hij dat ook een verdedigingsoorlog slechts ‘door een aanval te winnen was’. De ontwikkeling van een ‘nationaal bewustzijn’ was daarom van groot belang. Door politieke termen als ‘zelfbeschikkingsrecht’ te introduceren en te mobiliseren was, volgens Ludendorff, de Entente erin geslaagd grote problemen te veroorzaken, waaronder vooral het Habsburgse Rijk leed. En zoals de Britten China met opium hadden ‘geïnfecteerd’, zo werd Duitsland ‘belasterd’ met begrippen als oorlogsschuld, de legenden over de Belgische ‘franc-tireurs’ (vrijschutters), een vermeend gebrek aan moraliteit en andere zaken die Ludendorff afdeed als een ‘Lügenfeldzug’.
Om de ideeënoorlog te winnen, ging het OHL ver. In 1916 probeerde het OHL de pers onder centraal gezag te krijgen. De media beschouwden Ludendorff als een belangrijke ondersteuning voor de volksmoraal. De Duitse pers was naar zijn mening, net als de politiek, te naïef geweest, gericht op vrede in plaats van vrede door overwinning. De werkelijke ‘meesters van propaganda’ waren in zijn ogen de Britten, waarbij hij vooral Lord Beaverbrook roemde. Bethmann-Hollweg remde aanvankelijk het streven tot restrictie en censuur, maar na diens vertrek schoof de militaire dominantie ook die kant op.
Waar de Centralen ‘leden’ onder de politieke kracht van het ‘zelfbeschikkingsrecht’, zo werkte in Rusland het begrip bolsjewisme. Lenin en zijn aanhangers hadden zich tussen maart 1917 en november 1917 omhooggewerkt in de macht. Na de grote onlusten van 8 maart 1917 was een provisorische Doema-regering opgericht en op 16 maart had tsaar Nicolaas II troonsafstand gedaan. Precies een maand later was Lenin vanuit Zwitserland in Rusland gearriveerd en probeerden de Raden de macht te grijpen. In juli spitste het zich toe en moest Lenin korte tijd uitwijken naar Finland, om uiteindelijk in de nacht van 6 op 7 november toe te slaan en op 9 november de wapenstilstand af te kondigen. De revolutionering van Rusland werd direct beloond met het zwijgen van de kanonnen.
Uit deze periode bestaat een interessant telegram, gedateerd 29 september 1917. Hierin werd vermeld dat de jongste gebeurtenissen in Rusland slechts daarom zo succesvol waren verlopen, omdat ‘de bolsjewistische regering onze voortdurende ondersteuning genoot’. Hierbij doelde hij zeker ook op de verovering van de stad Riga. Stafofficier Otto Schmidt, verbonden aan het 8ste Duitse leger, was erbij toen men de stad introk.
‘Een stralende herfstdag, en gejuich van bevrijde Duitsers (Volksdeutschen). Het soldatenleven was alleen door dit ogenblik al waard geleefd te worden’.
In oktober 1917 bedankte Ludendorff in een telegram Buitenlandse Zaken voor hun hulp aan de frontpropaganda van Oberost, en vooral voor de ‘ondermijnende activiteiten’. In dit telegram loofde Ludendorff ook de geldmiddelen die de revolutionairen ter beschikking waren gesteld, en tevens stelde hij dat hij de ín Finland zijnde revolutionaire krachten altijd had ondersteund. Nu had Buitenlandse Zaken zeker een hoofdrol vervuld in het doorlaten van de trein van Lenin en zijn kameraden naar Rusland, maar het waren het OHL en Ludendorff persoonlijk geweest die hiertoe toestemming hadden gegeven. Ook de politiek, door middel van Parvus’ contacten met Friedrich Ebert, heeft een rol gespeeld. Hiertoe had Parvus zijn invloed aangewend, na mislukte pogingen van Zwitserse socialisten om een ‘transit’ voor Lenin te regelen. Deze pogingen waren gestrand, omdat veel politici in Bern de zaak te brisant vonden met het oog op de Zwitserse neutraliteit.
Via de secretaris van de Socialistische Partij, Fritz Platten, werd uiteindelijk de hulp van Parvus ingeroepen. ‘Kameraad olifant’, zoals Karl Kautsky de corpulente reus gekscherend noemde, deinsde nergens voor terug. Met de vanzelfsprekendheid dat alles te regelen en te koop was – wat hem ook menige vijandschap opleverde in linkse kringen (Boecharin moest niks van hem weten, en noemde hem ‘duivels’) – baande hij zich een weg. Via de Duitse Oost-Europa-experts Wilhelm von Mirbach-Harff en Maltzan wist Parvus door te dringen tot de burelen van de politiek (Matthias Erzberger), om vervolgens contact te leggen met het OHL. Volgens de historicus Wheeler-Bennett lag ‘het veto bij Von Hindenburg en Ludendorff’, maar Parvus slaagde erin hen ervan te overtuigen dat Lenin de man was om Rusland uit de oorlog te krijgen. Hij zou korte metten maken met idealisten als Kerenski, die ‘meel in hun mond hadden’.
Hoezeer Ludendorff zich bewust was van de ‘explosieve lading’ van ‘zijn’ revolutionairen bleek uit het feit dat hij persoonlijk het bevel gaf dat de revolutionairen zich slechts in een geblindeerde en bewaakte trein door Duitsland mochten verplaatsen, zonder te stoppen. Ludendorff was als de dood dat het bolsjewistische virus zou ontsnappen. Zekerheidshalve voegde hij er nog aan toe dat de inzittenden in de trein ‘niet uitgesproken anti-Duits mochten zijn’.
Journalist Maximilian Harden heeft de treingeschiedenis later aangeduid als een ‘grote grap van de geschiedenis’, gebaseerd op wederzijds onbegrip van twee partijen, die meenden de ander te kunnen gebruiken. Om in de woorden van Trotski te blijven:
‘Ludendorff dacht: via Lenin breng ik de patriotten ten val en daarna reken ik af met de bolsjewieken. Lenin dacht: ik rijd in Ludendorffs trein door Duitsland en zal hem later betaald zetten’.
Ludendorffs biograaf Manfred Nebelin meent dat Ludendorff vrijuit gaat voor de historische gevolgen, omdat hij Lenin niet persoonlijk kende en simpelweg de uitkomst niet had kunnen voorzien. Deze gemakzuchtige conclusie, bijna gebracht als een achteloze mededeling door een gerespecteerd biograaf als Nebelin, laat zien dat de historische verwevenheid en verantwoordelijkheid van het OHL met betrekking tot de Russische Revolutie, nog altijd niet tot het DNA van de geschiedenis en de historiografie is doorgedrongen. Nebelin laat zich hier door Ludendorff zand in de ogen strooien en had Ludendorffs nadrukkelijke, maar zwak onderbouwde schuldafschuiving op de Entente in diens memoires, als een vingerwijzing moeten zien. In praktijk waren het juist de Entente-machten die de doorreis van Lenin probeerden te voorkomen. Dit gebeurde onder andere via de ‘Secret Intelligence Service’ van de Britse ambassade in Stockholm (de reis liep via Zweden) i.c. majoor Stephen Alley. Toen men Lenin in Zweden niet kon stoppen, wendde Alley zijn invloed aan om Lenin aan de Russische grens bij Tornea tegen te houden.
Het rookgordijn waar men niet doorheen lijkt te kunnen kijken, kent zijn oorsprong in de communistische mystificatie van de treinreis. Achteraf hebben Lenin en de communistische propaganda de rol van de medestanders – het OHL en Parvus – gemarginaliseerd. Men was als de dood de eer van de revolutie te moeten delen met het keizerlijk-burgerlijke Duitsland en de parvenu Parvus. Dat zou ook ideologisch moeilijk te verkopen zijn. Lenin zelf was bang voor zijn imago en wilde per se niet dat Duitsland de reis zou betalen. Het geld liep via Parvus, en de Poolse communist en minister van Buitenlandse Zaken Radek Sikorski kocht de kaartjes. Dat Parvus geld aanpakte van Duitsland deerde Lenin in zoverre, dat hij reeds tijdens de reis afstand nam van zijn gulle gever. Maar dat die relatie er was, bewees ook een bericht uit de Berlijnse burelen, van 17 april:
‘Lenins aankomst in Rusland is gelukt. Hij werkt volledig naar wens’.
De vraag of Ludendorff Lenin persoonlijk kende of niet, is in feite irrelevant; Parvus was bekend en het doel van de missie ook: de revolutionering van Rusland. Ludendorffs directe betrokkenheid werd ook bevestigd door de Russische historicus A. Ivanov die stelde dat de eerste Duitse officieren die de trein op het station van Gottmadingen ontvingen, luitenant Von Buhring en kapitein Von Planetz, beiden persoonlijk door Ludendorff geïnstrueerd waren. Von Buhring sprak vloeiend Russisch. Ook zou het OHL lang onderhandeld hebben met Lenin over de treinreis, dit mede vanwege de vele voorwaarden die beide partijen stelden. Deze onderhandelingen werden van Duitse zijde gevoerd door Georges Sklarz die, volgens de historicus Goodspeed, weer onder Ludendorff diende.
Historiografie
De omgang met de beruchte treinreis van Lenin naar Rusland blijft gecompliceerd. Het is typerend dat in de recente ‘evenknie’-biografie van Wolfram Pyta over Ludendorffs collega Von Hindenburg, de naam Lenin in het geheel niet voorkomt. De naam Parvus ontbreekt zowel in Nebelin als bij Pyta. Ludendorff-biograaf Franz Uhle-Wettler beperkte zich tot de mededeling dat ‘Duitslands steun voor Lenin vruchtbaar was’. Wolfgang Venohr, die zich bezighield met het ontrafelen van legendes rond Ludendorff, noemt net als Pyta, Lenin niet, en ook bij andere historici van zowel recenter als ouder werk, zoals Wolfgang Ruge, William J. Astore en Dennis E. Showalter, Schultze-Pfaelzer, Martin Lüders e.a. speelt de treinreis van Lenin en de betrokkenheid van het OHL geen of een te bescheiden rol. In naslagwerken zoals de Enzyklopädie Erster Weltkrieg onder redactie van Gerhard Hirschfeld, Gerd Krumeich en Irina Renz, wordt Parvus niet genoemd en de Duitse betrokkenheid bij de revolutionering in één zin afgehandeld. Niet voor niets typeerde de historicus Werner Hahlweg de geschiedenis van de Duitse invloed op de revolutionering van Rusland als de ‘samenzwering van het zwijgen’.
Miskend of niet, het schimmenspel van het OHL en de geheime diensten, lopende via afdeling IIIb van de Duitse generale staf in samenwerking met Buitenlandse Zaken, maakte deel uit van de Russische Revolutie. Deze politiek ging verder dan louter steun aan Lenin en de bolsjewieken. Ook direct langs de frontlijn werd de inmenging in de Russische politiek actief ondersteund met psychologische oorlogsvoering. Er waren speciale Russisch sprekende agenten aan het front, die via pamfletten, in het Russisch opgestelde kranten en via mond-tot-mondberichtgeving, de groeiende twijfel bij de Russische soldaten over de politiek in het achterland aanwakkerden. Dit was succesvol. Duitse eenheden meldden aan het opperbevel dat de tsaristische troepen desintegreerden en niet onwelwillend stonden tegenover informatie die zij van Duitse zijde kregen. In het niemandsland tussen de fronten ontspande de situatie zienderogen. Ook andere linkse revolutionairen werden gesteund en men schroomde evenmin om nationalisten in Oekraïne te steunen, waar van oudsher veel animositeit richting Rusland was. Overigens stond deze verdeel en heerspolitiek niet haaks op de bolsjewistische revolutioneringsplannen van Parvus. Hij had in zijn in 1915 aan het ministerie van Buitenlandse Zaken gezonden strijdplan voor de revolutionering van Rusland al op het nut van de ‘nationalistische kaart’ gewezen. Bij de bolsjewieken was sowieso ieder middel geheiligd, zoals de wereld spoedig via de Holodomor (Oekraïense Hongersnood) en via de goelags (politieke gevangen) te weten zou komen.
De langdurige Duitse inmenging in de Russische politiek kon niet verhullen dat er ook een dieper liggende oorzaak achter de Russische revolutie schuilging. In feite lag er een maatschappelijke revolutie aan ten grondslag. De oude autoritaire orde van tsaar en adel, die uitgingen van autocratie, orthodoxie en patriottisme, was al lange tijd over haar hoogtepunt heen. In feite waren er vier partijen die elk op hun manier ontevreden waren. Er was de adel die door de revolutie van 1905 en de verloren oorlog tegen Japan (1904-1905) een deuk in het imago had opgelopen. Naast de tsaar en de adel was er het burgerlijk-kapitalistische Rusland dat weliswaar in percentage klein was (ongeveer 0,5%), maar in invloed groeiende. Tot dan toe had men zich braaf achter de adel opgesteld, maar nu deze meer en meer degenereerde, en de economie sinds 1908 een enorme opgang doormaakte, werd dit ‘tweede echelon’ ongeduldiger en veeleisender.
Door de opgang van de economie was er ook een proletariaat ontstaan in de steden, de revolutionaire achterban waar Lenin op hoopte. Deze arbeiders leefden in armoede en waren ontvankelijk voor hervormingen. Ook de boeren konden zich steeds minder vinden in het tsaristische regime. De boer was, ondanks zijn ellendige omstandigheden, altijd overtuigd geweest van ‘de rechtvaardige tsaar’. Maar de hartstochtelijk gewenste landhervormingen bleven uit. De tsaar hield, omringd met ontevredenen, te lang vast aan zijn meest vertrouwde machtsbasis: de adel die de landbouwgrond bezat. Naast al deze problemen speelde ook de snelle urbanisatie een rol. Daarbij waren er in en om de steden vele duizenden militairen op de been, hetgeen altijd ook een intern veiligheidsrisico opleverde. Tot slot natuurlijk was er de algemene malaise van de oorlog, waar de tsaar persoonlijk steeds dieper in verzeild was geraakt. De revolutie was het resultaat.
Op de revolutie volgden de onderhandelingen met Duitsland. Lenins decreet voor de vrede resulteerde in overleg te Brest-Litovsk tussen Berlijn en de raden-communisten. Vanaf november 1917 werd er stevig onderhandeld, waarbij Lenin, Trotski en Boecharin aarzelden over de te volgen koers. Het was duidelijk dat Duitsland territoriale wensen had, en dat de nieuwbakken Sovjet-Unie daar weinig tegenin kon brengen. Anderzijds probeerde men tijd te rekken, omdat men ieder moment de communistische revolutie in Europa verwachtte. Karl Liebknecht, leidinggevende figuur van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands, had ooit gesproken over een ‘klassenoorlog tegen de oorlog’.
Wanneer was het moment daar? Er ontstond hierdoor een schemergebied tussen oorlog en vrede, dat uiteindelijk leidde tot onafhankelijkheid van Oekraïne en de Duitse invloed in het Baltische gebied. Ook Polen ging voor Rusland verloren. Het zou de opmaat worden voor de Russische Burgeroorlog en de Pools-Russische oorlog. Op 3 maart 1918 werd de Vrede van Brest-Litowsk gesloten. De Sovjets tekenden schoorvoetend. De vrede had bijna een breuk veroorzaakt bij de bolsjewisten tussen de doctrinaire heethoofden Boecharin en Trotski enerzijds en de meer voorzichtige Stalin en Zinovjev anderzijds, die op Lenin steunden.
De dramatische veranderingen aan het oostfront, en eigenlijk ook het wegvallen van de tweefrontenoorlog, brachten een nieuwe situatie voort, waarin het OHL nieuwe kansen zag. Tegenover de perschef van het Oostenrijks-Hongaarse leger, Glaise von Horstenau, bekende Ludendorff dat, als hij geweten had dat Rusland als gevolg van de revolutie ineen zou storten, hij de onbeperkte duikbootoorlog zou hebben opgeschoven. Deze opmerking laat zien dat de invloed van de revolutionering van Rusland nog grotere uitwerking had kunnen hebben dan het al had.
Maar hoe groot was nu de invloed van het wegvallen van het oostfront? Die vraag is gemakkelijker gesteld dan beantwoord. Op het eerste gezicht waren er natuurlijk enorme winstpunten: de vijand in het oosten van Duitsland was uitgeschakeld en men kon zich nu richten op het westfront. Dit zou Ludendorff nieuwe offensieve mogelijkheden bieden. Het offensief kunnen opereren leverde ook een groot psychologisch voordeel op voor de Duitse soldaat die eindelijk weer het Duitse overwicht voelde. Ludendorff zelf was vol van de nieuwe mogelijkheden. Zou om vijf minuten voor twaalf toch nog de redding komen aan het front?
Het is onbetwistbaar dat het vrijkomen van krachten uit het oosten, de Duitse militaire leiding nieuwe offensieve mogelijkheden gaf. Maar er waren ook, ondanks dit, blijvende grote structurele problemen, die niet konden worden opgevangen door de vrijgekomen divisies van het oostfront.
Duitsland bleef, ondanks het wegvallen van het oostfront, een ingesloten mogendheid. De nieuwe chaos die in het oosten was ontstaan, bleef voor blijvende instabiliteit zorgen en economische hulp was voor Duitsland uit het oosten niet denkbaar. Kortom, de geopolitieke werkelijkheid van het keizerrijk veranderde opmerkelijk weinig, ondanks het wereldschokkende gebeuren van de Russische Revolutie.
Daarbij werd Duitsland in het westen geconfronteerd met de komst van de Amerikanen. Het resultaat was dat Duitsland opnieuw in een militair dwangscenario kwam vast te zitten. De nieuwe beslissing moest vallen vóór het gros van de Amerikaanse troepen gevechtsbereid aan het front lag. Dit hield in dat er opnieuw met het zwaard van Damocles boven zich geopereerd moest worden, wat voortdurend het lot van Duitsland in de oorlog leek te zijn. Men had simpelweg te veel vijanden en te weinig middelen.
Tot slot was er een aantal militair-technische problemen die gigantisch waren. Het OHL zou het leeuwendeel van het Duitse oostleger westwaarts moeten brengen en dit was een enorme logistieke operatie, bijna vergelijkbaar met de augustus 1914-dagen. Daarbij moest er, ook onder grote tijdsdruk, een nieuw aanvalsplan gemaakt worden, hetgeen niet eenvoudig was na lange periode van verdediging. Dit moest niet alleen aan de tekentafel kloppen, maar ook in het veld, zodat Ludendorff spoedig van de ene legergroep naar de andere reisde om met de generaals ter plekke de situatie in ogenschouw te nemen. Een extra ingewikkeld punt was dat niet alle Duitse generaals het erover eens waren dat de strijd aan het westfront de voorrang verdiende. Sommigen meenden dat er een belangrijke strategische overwinning te behalen viel tegen de Italianen. Ludendorff zag deze kansen ook, maar neigde meer naar het westfront, dat zonder meer het hoofdfront was. Daarbij zouden hier de Amerikanen actief worden.
Binnen de optie westfront bestonden er ook weer verschillende kampen. De een meende dat men bovenal de uitgeputte Franse troepen moest aanpakken, de ander zette in op de Britten. Weer een andere visie was de troepen precies op de scheidslijn Brits-Frans aan te vallen. Sommigen bepleitten een beperkte operatie, bijvoorbeeld wederom bij Verdun, andere generaals meenden dat er over een breed front moest worden aangevallen, waarbij de vraag rees of het dan een aanval moest worden of een serie ‘hamerslagen’ die de vijand zou uitputten.
Ook had Ludendorff, ondanks de ‘Diktatur’, te maken met de politiek, en was hij niet helemaal tevreden met de nieuwe 74 jaar oude compromis-kanselier, Graf Georg von Hertling die hij niet als ‘oorlogskanselier’ bestempelde. Met deze typering maakte Ludendorff duidelijk dat de oorlog wat hem betrof blijkbaar nog niet ‘totaal genoeg’ gevoerd werd. Hij beleefde zijn optreden als een ‘schipperen tussen Scylla en Charybdis’.
De historicus Venohr opperde in zijn biografie de vraag of Ludendorff er wellicht aan gedacht had zelf het politieke roer over te nemen. Er waren zeker kringen die dit standpunt ondersteunden. Waarschijnlijk zag Ludendorff wel in dat zijn politieke ervaring te klein was, dat hij al met handen en voeten gebonden was aan de ontwikkelingen in het veld en aan de militaire operatietafels, en dit een revolutionaire sprong te ver was. Zijn politieke optreden zou wachten tot na de ineenstorting van het Duitse keizerrijk, toen hij tijdens de Kapp-Putsch en later met Hitler in 1923 in München, een greep naar de macht deed.