Intussen is het alweer even geleden, die tijd van de kameraden. Het was een tijd waarin westerse maatschappijen zichzelf aan het heruitvinden waren. De Franse Revolutie had afgerekend met de onrechtvaardigheden die eigen waren een de standensamenleving. De derde stand – en dan met name de burgerij – had de revolutie in gang gezet en zichzelf geëmancipeerd. Nu wilde ze de post-standensamenleving vormgeven. Dat deed ze, met horten en stoten. Oude adellijke geslachten en facties probeerden uit alle macht de oude orde te herstellen. De negentiende eeuw ademde de sfeer van revoluties, die elke zoveel jaar tikkertje leken te spelen met de reactionaire elementen.
Na de val van Napoleon in 1815 startte het spel. Toen richtten de overwinnaars van Waterloo een congres in, te Wenen. Daar zou de Restauratie beklonken worden. Daar zou de scheve toestand die na 1789 was ontstaan worden rechtgezet.
De geest was evenwel uit de fles. Haar er terug in krijgen bleek onmogelijk. De revolutie van 1789 was immers geen opzichzelfstaand feit geweest. Ze was gestoeld op een culturele revolutie, die van de Verlichting. Ideeën over mens en maatschappij werden erdoor beïnvloed en politieke wetgeving her en der werd ermee besmet. In die zin vormde 1789 het uiteen spatten van een gistend vat.
De ideeën uit de achttiende eeuw werkten door in de negentiende eeuw. Maar hoe nobel de pogingen van de burgerij ook mochten geweest zijn, hun mars op de instellingen bleek uit te monden in oude wijn in nieuwe zakken. Eenmaal op het pluche waren de nieuwe despoten er moeilijk uit te krijgen. De derde stand was niet meer. Haar oude voorhoede, de burgerij, beklom de zetels in de parlementen. Een arbeidersklasse nam haar plaats in, onderaan de maatschappelijke ladder. De klassensamenleving verving de standensamenleving.
Economische belangen nemen doorgaans de bovenhand. Dat was ook het geval in de negentiende eeuw. De burgerij bekommerde zich voornamelijk dáárom en niet zozeer om bijvoorbeeld sociale belangen en rechten. Die laatste dienden bevochten te worden door personen die ze niet bezaten. Het groeiende arbeidersproletariaat schreeuwde om vertegenwoordiging en waardering. Dat mondde vaak uit in bloedige gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld Peterloo in het Engelse Manchester (1819).
De leuze ‘Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’, die de Franse revolutionairen in hun vaandel droegen, is genoegzaam bekend. Vanuit die invalshoek noemden de Franse revolutionairen elkaar citoyen (burger). Dat woord werd door de negentiende-eeuwse revolutionairen omgeturnd naar het woord ‘kameraad’. Het egalitarisme, of het streven naar gelijkheid van alle burgers, dat centraal stond in de ideologieën van het socialisme, het communisme en het anarchisme, maakte dat hun aanhangers elkaar met ‘kameraad’ aanspraken.
Karl Marx
Een centrale figuur in de negentiende-eeuwse sociale strijd was Karl Marx (1818-1883). Deze Duitse filosoof stond (mede) aan de basis van het marxisme, het socialisme en het communisme – ideologieën die tot op de dag van vandaag resoneren in het politieke denken. Zijn ideeën over een klassenstrijd en het omverwerpen van de bourgeoisie (burgerij) leefden reeds vóór Marx die op papier zette. Marx stond niet op zichzelf. Hij was een kind van zijn tijd en werd beïnvloed door tal van denkers en agitatoren die vóór hem kwamen.
Kameraden worden geboren
In de potpourri van sociaal onrecht, die mee danste op de tonen van de industrialisatie, werden mensen gecreëerd die de maatschappelijke orde op een andere manier wensten vorm te geven. De nieuwe orde, of de klassensamenleving, was net zo gecorrumpeerd als de oude standensamenleving, zo opperden ze. Baseren deden de critici zich grotendeels op ideeën die hun oorsprong kenden in de achttiende eeuw.
Revolutionairen en reactionairen spelen tikkertje
Carbonari
In hetzelfde jaar als dat waarin het Congres van Wenen plaatsvond (1815), verrezen in het koninkrijk Napels de Carbonari. Deze revolutionaire beweging, die haar naam ontleende aan de handel in houtskool, zou een rol gaan spelen in het Risorgimento (1815-1870), ofwel de beweging die de eenmaking van Italië voorstond. De Carbonari waren een samenraapsel van mensen en groeperingen, die elk een bepaald doel voor ogen hadden. Sommigen waren monarchisten, anderen republikeinen. Allen streden ze echter onder de banier van de achttiende-eeuwse Verlichtingsidealen. En allemaal waren ze besprenkeld met het kruid van het nationalisme, dat de hele negentiende eeuw rijkelijk zou uitgestrooid worden en mede aan de basis lag van menig revolutie (en Wereldoorlog Eén en Twee).
Babeuf, Blanqui en Lenin
Een van de Carbonari heette Jean Auguste Blanqui (1805-1881). Deze Fransman speelde een belangrijke rol tijdens de Parijse Julirevolutie van 1830 en zat negen jaar later in een complot om een staatsgreep te plegen. Die poging mislukte en Blanqui kreeg levenslang. Hij was echter een kat met negen levens, die meevoer op de gebeurtenissen van de negentiende eeuw. Ook in het revolutiejaar 1848 was Blanqui van de partij, zij het aan de zijlijn. Dat nam niet weg dat hij gearresteerd werd. Blanqui zou evenwel Blanqui niet zijn als hij in 1864 niet wist te ontsnappen. Vier jaar later, in 1868, was hij aanwezig op de Internationale in Brussel en raakte hij pas écht overtuigd van het potentieel van de internationaal georganiseerde sociale strijd.
Blanqui leefde niet in een vacuüm. Hij ontleende een groot deel van zijn ideeën aan de Fransman Gracchus Babeuf (1760-1797). Die had in 1796 in Parijs een Samenzwering der Gelijken op het getouw gezet, met het doel de sociale ongelijkheid weg te werken en een proletarische dictatuur te vestigen. De samenzwering mislukte en een jaar later werd Babeuf ter dood veroordeeld. Karl Marx en Friedrich Engels (de auteurs van het Communistisch Manifest) beschouwden Babeufs groep als de eerste echte communistische partij.
Blanqui’s ideeën bleven niet zonder gevolg. Ene Vladimir Lenin was geïntrigeerd door Blanqui’s visie op een communistische maatschappij. In die visie bekommerde Blanqui zich niet zozeer om de uitwerking van een potentieel communistisch beleid, maar wel om de wijze waarop een nieuwe (communistische) samenleving geïnstalleerd diende te worden. Die nieuwe maatschappij moest, zo stelde Blanqui, door een revolutionaire voorhoede worden gegrondvest. Een voorhoede moest de machthebbers van hun troon stoten en vervolgens een proletarische dictatuur stichten. Laat net dát gebeurd zijn tijdens de Russische Revolutie in 1917.
Bakoenin en Proudhon
Gisten deed het in dat vat van sociaal onrecht, dat de negentiende eeuw was, overal. Ook binnen de gelederen van de sociale revolutionairen zelf. Zo was er de Rus Michail Bakoenin (1814-1876). Zijn visie op hoe een samenleving ingericht diende te worden staat bekend als het (collectief) anarchisme. In plaats van een sterke, regulerende overheid, zoals Marx voorstond, verwierp Bakoenin elk staatsgezag. Tijdens de Internationale van 1868 in Brussel (waar ook Blanqui zoals eerder vermeld aanwezig was), ontstond er een dispuut tussen Marx en Bakoenin. Laatstgenoemde wilde in geval van oorlogsdreiging tussen Europese landen grote stakingen organiseren, teneinde oorlog te voorkomen. Marx vond zo’n voorstel utopisch. Het was tekenend voor de breuklijnen die zich meer en meer aftekenden tussen communisten en anarchisten.
De breuk tussen Bakoenin en Marx was compleet, toen de Bakoenin-anarchisten niet werden uitgenodigd voor de Internationale van 1871. Rond diezelfde tijd hadden anarchisten uit verschillende landen door dat een samenwerking met de communisten er niet in zat en begonnen ze hun eigen conferenties te beleggen.
Net zomin als dat bij Blanqui het geval was, kwamen Bakoenins ideeën uit het niets. Een groot voorbeeld voor Bakoenin was de Fransman Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865). De naam zegt u misschien niet zoveel, maar met name de Belgische lezer zal wel gehoord hebben van de mutualiteiten, of ziekenkassen. Welnu, het woord mutualiteit is afkomstig van Proudhon. Nadat hij in 1843 naar Lyon verkaste, sloot hij zich daar aan bij de Mutualisten, een beweging die ijverde voor een economisch systeem waarin leningen tegen een minimale rente konden worden afgesloten. Proudhon populariseerde deze binnen socialistische kringen populaire term. Proudhon was overigens de eerste die zichzelf als anarchist betitelde.
De animositeit tussen Marx en de anarchisten dateert trouwens uit de periode waarin Proudhon een briefwisseling onderhield met Marx. (Bakoenin was met andere woorden bijna bij voorbaat uit de gratie van Marx.) De Duitse filosoof was danig onder de indruk van de ideeën van de Fransman. Marx wilde een briefwisseling starten met Proudhon en voegde de daad bij het woord. Het antwoord maakte echter duidelijk dat Proudhon minder onder de indruk was van Marx. In een brief aan Marx verweet Proudhon hem zijn intolerantie. Voor Marx was dit een bittere pil om te slikken. Het lukte uiteindelijk niet en Marx bleef een levenslange wrok koesteren tegen Proudhon en de anarchisten.
Waar zijn de kameraden heen?
In de twintigste eeuw kenden tal van ideeën, die in de negentiende (en bij uitbreiding de achttiende) eeuw waren ontstaan, hun apogee. De Russische Revolutie luidde de geschiedenis in van de Sovjet-Unie en de daaraan gekoppelde Koude Oorlog. Cuba werd een socialistische staat in 1959. Joegoslavië werd in 1946 vorm gegeven, op de beginselen van het communistisch gedachtegoed. Tal van andere landen volgden het voorbeeld van hun internationale kameraden.
Westerse landen namen bepaalde ideeën over van de negentiende-eeuwse kameraden. Het mutualiteiten-systeem vormt daarvan een voorbeeld. Maar ook het solidariteitsprincipe, waarbij alle burgers bijdragen aan een sociale zekerheidssysteem, kan gerust als een uitloper van die revolutionaire kameraden-geest worden beschouwd.
In ons huidige tijdsbestek resten enkel nog vage echo’s uit die tijd van de kameraden. De digitalisering en de globalisering hebben ervoor gezorgd dat de idealen van weleer niet zelden een bijna karikaturaal effect ressorteren. Het zijn als het ware gimmicks geworden, consumptieartikelen die met een tik van de vinger kunnen worden uitgeschakeld. De Black Bloc’s bij betogingen, een hamer en sikkel in protestmarsen, T-shirts van Che Guevara op Bol.com… Misschien had Fukuyama toch gelijk, toen hij stelde dat het tijdperk van de grote ideologieën eindigde met de val van de Berlijnse Muur in 1989?