Diederick Wildeman, conservator zeevaartkunde & bibliotheekcollecties, kent de bibliotheek van Het Scheepvaartmuseum van binnen en buiten. Al vanaf 1987 zit hij met zijn neus in de boeken en verhalen over onze maritieme geschiedenis. Soms springt er een verhaal uit waar je zelfs als buitenstaander van smult. Een verhaal dat kinderboeken vult en nog altijd de ronde doet in de volksmond. Het verhaal van De Vliegende Hollander. Diederick vertelt:
God of de duivel
Het is de zeventiende eeuw als Willem van der Decken op paaszondag vertrekt uit Holland op weg naar Azië. Een godslasterlijk gegeven, werken op een christelijke feestdag. Dat stemde de duivel niet. Alles moest wijken voor een snelle overtocht naar Azië. Daarvoor diende hij de Kaap te ronden. Ten zuiden van Afrika wordt het weer steeds slechter, maar Van der Decken staat erop: hij moet en zal uitvaren. Alles om de handel niet te dwarsbomen en het geld op te strijken dat hiermee verdiend kon worden. Zijn bemanning smeekt hem om een dagje verwaaid te liggen, maar Van der Decken wil er niets over horen en gooit zelfs zijn stuurman overboord. Hij spreekt de woorden:
“God of de duivel, die Kaap vaar ik om! Al moet ik varen tot het laatste oordeel”.
Een spookschip werd geboren
Deze geluiden kwamen de duivel ter oren. Als dit was wat Van der Decken wilde, dan kon hij het zo krijgen. De duivel nam het schip over van de zondige kapitein en maakte dat het schip tot in de eeuwigheid rondjes moest varen. Het schip werd een waar spookschip, dat dingen kon die een normaal schip nooit zou kunnen. Zoals tegen de wind in varen. De kleuren van de zeilen veranderden in bloedrood en vaak is het schip ‘zwevend’ gesignaleerd ‘boven’ de golven. Daar waar een regulier schip zijn gang door het water maakt.
De bemanning bestond voortaan uit levende doden. Het schip was vanaf die paaszondag bezeten door de duivel en werd in de volksmond een spookschip genoemd dat nog vaak gezien werd aan de horizon. Er zijn zelfs mensen uit de jaren negentig (jazeker, ónze jaren negentig) die beweren het schip te hebben gezien.
Niet alles is wat het lijkt
Wat is waar van deze spraakmakende mythe? Misschien wel meer dan je zou denken. Heb je wel eens een paar dagen op zee gezeten waarbij je wacht op dat eerste stukje land aan de horizon? Bij elke laaghangende wolk, of donkergekleurde zee kan je je verbeelden land te zien. Tel daar luchtspiegelingen bij op die in de zee afbeeldingen creëren die zouden kunnen lijken op schepen en je hebt je eigen gemaakte illusies. Los van reflecties, maakt de zee van beelden aan de horizon ook rare afbuigingen. Het puntje van de mast van een schip kan het ene moment duidelijk zichtbaar zijn aan de horizon, waarna het net zo snel weer kan verdwijnen. Het doet je bijna twijfelen of je het ooit gezien hebt. Het idee van een spookschip, klinkt opeens zo gek niet meer.
Jaloerse Engelsen en asociale Nederlanders
Waar kwam al die aandacht vandaan? Het waren de Engelsen die het verhaal over The Flying Dutchman groot maakten. Nederlanders waren in de ogen van de Engelsen geldwolven en deden alles voor die pot met goud die te vinden was in Azië. Nederlanders zouden er zelfs voor ‘naar de hel zeilen’. Vertrekken met storm op paaszondag was dus typisch Hollands gedrag.
Dat de Engelsen wellicht een tikkie jaloers waren op de Nederlandse handelsvloot die vele malen groter was dan die van de Engelsen, speelde wellicht ook mee. Het overgeleverde verhaal werd met elk decennium bonter en opeens was de naam van de schipper bedacht, de woonplaats van de beste man en waar het schip vandaan voer. Dat er in Terneuzen nooit een VOC standplaats heeft bestaan, doet er voor het verhaal niet toe. Inmiddels kent Terneuzen cafe’s en hotels met de naam De Vliegende Hollander en hebben de Nederlanders het verhaal omarmd als een heldenverhaal dat hun zeemanskunsten versterkt.
Boek: Het Scheepvaartmuseum – Verhalen over de zee in 100 iconen