Desiderius Erasmus werd omstreeks 1466 als onwettig kind geboren in Rotterdam. In die tijd sprak men van een “defectus natalis”, hetgeen letterlijk zoveel betekent als ‘geboortedefect’. Toch zou dit bastaardkind, opgroeiend in een scharnierperiode tussen Late Middeleeuwen en Renaissance, de wereld blijvend verbazen met zijn humanistische idealen, kritieken en pleidooien voor een levensbeschouwing waarbij de mens het centrale middelpunt vormt. Wie was Erasmus? Een portret:
Renaissance & humanisme – Cultuurperiode |
Erasmus’ levenswandel
Desiderius werd verwekt uit een verhouding tussen Gerard, een katholieke priester uit Gouda en een zekere Margaretha, de dochter van een chirurgijn uit Zevenbergen. Reeds op vrij jonge leeftijd trad hij toe tot een klooster in Gouda, waar hij in 1492 tot priester werd gewijd. Nadien verkreeg hij dankzij de toenmalige bisschop van Kamerijk, Hendrik van Bergen (1449-1502) de toelating om in Parijs een bijkomende theologieopleiding te volgen. Kort daarna reisde hij ook naar Engeland waar hij intense vriendschapsbanden aanknoopte met onder meer Thomas More (1478-1535) de auteur van ‘Utopia’, en John Colet (1467-1519), deken van de St-Paul’s kathedraal. Daar raakte hij verder in de ban van de Bijbelstudie en kreeg hij ook aandacht voor de klassieken.
De Brusselse connectie

Zoals uit de naam blijkt, is deze pauselijke waardering uitgevoerd in puur goud in de vorm van een natuurlijke roos, vaak versierd met edelstenen. De ‘Gouden Roos’ werd in vroegere eeuwen regelmatig aan katholieke vorsten en heiligdommen geschonken. In de twintigste eeuw raakte deze traditie enigszins in onbruik en werd nog zelden uitgereikt. Paus Paulus VI verleende in 1966 de gouden roos aan het Mariaheiligdom van Guadeloupe in Mexico en paus Johannes Paulus II heeft haar gedurende zijn toch lange ambtsperiode slechts drie maal uitgereikt, onder andere aan de Mariaheiligdommen Lourdes in Frankrijk en Czȩstochowa in Polen. (zie artikel De zwarte madonna van Czȩstochowa)

Raadsheer Karel V
Rond 1516 werd Erasmus op voorspraak van Grootkanselier Jean le Sauvage (1455-1518) voorgesteld aan Karel V (1500-1558), en werd zo zelfs één der raadsheren van deze laatste. Het was trouwens voor Keizer Karel dat hij zijn traktaat “Institutio principis christiani saluberrimis referta praeceptis” neerschreef. (vert. “De opvoeding van een christelijke vorst, vol met heilzame voorschriften”).
In september 1518 opende het ‘Collegium Trilingue’ verbonden aan de Universiteit van Leuven haar deuren. De stichting stond in het teken van het humanisme en werd mogelijk gemaakt door toedoen van kanunnik Hiëronymus van Buysleden (ca. 1470-1517), een vriend van Erasmus. Voornamelijk door de inbreng van deze laatste verwierf het college vrij snel een grote en internationale faam. In het Collegium werden Hebreeuwse, Latijnse en Griekse colleges gedoceerd, vandaar de naam ‘Trilingue’ of de ‘Dry Tonghen’.
Erasmus’ verdere levensjaren
Eind 1521 verhuisde Erasmus naar Bazel in Zwitserland waar hij onder druk van paus Hadrianus VI (1459-1523) zijn “De libero arbitrio diatribe sive collatio” neerpende (vert. “Over opvoeding en inbreng van de vrije wil”), een theologisch discussiewerk over de vrije wil en gericht tegen de reformatietheorieën van Maarten Luther (1483-1546). Deze laatste repliceerde hierop vrij furieus door eveneens een boekwerk te publiceren: “De servo arbitrio” (vert. “Over de gebondenheid van de vrije wil”). Na een kort verblijf in Freiburg im Breisgau keerde Erasmus terug naar Bazel en voltooide er onder andere zijn ‘Ecclesiastes’, een boekwerk over de kunst van het preken. Hij overleed er op 12 juli 1536.
Erasmus als humanist

Erasmus onderhield gedurende zijn hele leven een drukke briefwisseling met talrijke geestesverwanten. Zo had hij in beperkte mate een zekere sympathie voor de nieuwe godsdiensttheorieën van Maarten Luther, maar volgde hem geenszins in zijn radicale kritieken op de Katholieke Kerk. Erasmus kenmerkte zich trouwens altijd door zijn pleidooien voor tolerantie. Tijdens zijn leven ontwikkelde hij een soort Bijbels-humanistische theologie, pleitte voor verdraagzaamheid en distantieerde zich zoveel mogelijk van de heersende godsdienstperikelen. Door zijn soms scherpe kritiek op bepaalde kerkelijke toestanden werd hij door heel wat hervormingsgezinden als één der hunnen beschouwd ofschoon zijn trouw aan de Katholieke Kerk steeds overeind bleef. Erasmus’ kritiek op de ‘Vulgaat’, de toenmalige gangbare versie van de Bijbel en zijn poging om tot een correctere vertaling te komen die voor iedereen begrijpbaar moest zijn werd hem echter niet in dank afgenomen door de Rooms-Katholieke autoriteiten.