Anderen
We zijn niet alleen op de wereld. Als het gaat over onze identiteit, moeten we ook kijken naar hoe we ons tot andere mensen verhouden. Onze intersubjectiviteit is een belangrijk onderdeel van onze subjectiviteit. Hoe ik bijvoorbeeld over mezelf denk, is mede gebaseerd op hoe anderen over mij denken. En dat ik me op een bepaalde manier gedraag, komt doordat dat me door anderen is aangeleerd. Ik doe me op een bepaalde manier voor, deels omdat ik iets wil uitstralen naar de ander.
Tegelijkertijd weet ik nooit precies wat er in de ander omgaat. We kunnen niet gedachtelezen, nooit precies ervaren wat de ander ervaart. We weten dus ook nooit precies hoe de ander over ons denkt. Tegelijkertijd zijn er een heleboel ervaringen die we alleen maar samen met een ander kunnen meemaken; zo spreken we van gedeelde pret (of smart), spelen we gezelschapsspellen of delen we samen met onze kameraden een groepsgevoel.
Als ik als subjectief wezen anderen tegenkom, verschijnen die mensen aan mij ook altijd als object. Ze hebben een tijd en plaats in de wereld. Ik kan andere mensen zien, horen, aanraken, proeven en ruiken. Ik kan ze ervaren en beschrijven. Deze relatie werkt natuurlijk twee kanten op. Ook de ander beleeft mij als object. Daarom ben ik altijd ook deel van de belevingswereld van de ander, iets waar ik nooit helemaal toegang toe heb. Mijn projecten hoeven niet te stroken met die van de ander, maar toch spelen ze zich af in dezelfde wereld. Om die reden staan mensen altijd op een of andere manier op gespannen voet met elkaar. Spanning en conflict vormen de rode draad door Sartres denken over dit thema.
De blik van de ander
Stel je voor: je staat ergens in een gang te turen door een sleutelgat. Achter de deur vindt een spannend schouwspel plaats. Misschien ben je jaloers en probeer je iemand te betrappen. Geconcentreerd ga je op in het turen door het sleutelgat. Al je aandacht is gericht op wat zich achter de deur bevindt. Maar plotseling hoor je voetstappen op de gang: je bent zelf betrapt. Plotseling verschuift de focus naar de situatie in de gang in plaats van die achter de deur, naar jou dus. In plaats van kijker ben je degene die bekeken wordt: een object in de blik van de ander.
Deze analyse staat centraal in Sartres theorie over intersubjectiviteit. Voordat we haar volledig kunnen begrijpen, moeten we eerst een stapje terug doen en kijken wat er op het spel staat. We hebben het in het inleidende hoofdstuk al gehad over het probleem van het solipsisme. Hoe weet ik dat de andere mensen op de wereld wel echt subjectieve wezens zijn, met een eigen belevingswereld, en niet bijvoorbeeld ingewikkelde robots? Dit is het probleem dat Sartre wil oplossen. Het hangt samen met de bredere problematiek van subjectivisme. Als we de kloof tussen subject en wereld, tussen geest en lichaam te groot maken, dan treedt dit probleem naar voren.
Anderen verschijnen in eerste instantie als objecten in de wereld om mij heen, maar ze zijn niet hetzelfde als levenloze objecten. We zien namelijk dat andere mensen ook een relatie hebben tot de wereld. Als we iemand zien, dan nemen we waar dat diegene ook een perspectief op de wereld heeft. We zien bijvoorbeeld dat zij op haar horloge kijkt terwijl ze op weg is naar het station. We zien het verschil tussen een blaadje dat door de wind een kant op wordt geblazen en iemand die doelgericht ergens op afstevent.
Het lijkt er dus op dat we kunnen zien dat de ander een subjectief wezen is. Toch is dat niet zo. Het argument komt dan neer op: je ziet het toch gewoon! Dat er écht een subjectief proces gaande is in wat we van de ander zien, is slechts waarschijnlijk. Het kan nog steeds zo zijn dat de ander niets anders is dan een heel realistische robot. Ik kan zoveel kijken naar de ander als ik wil, ik ken op deze manier diens subjectiviteit nooit met zekerheid.
Dit is het punt waar Sartres analyse van de gluurder haar intrede doet. Op het moment dat ik aan het gluren ben en betrapt word, verandert niet alleen de focus van de situatie voor mij van achter de deur naar de gang: die verschuift ook naar mij. Waar ik eerst louter subjectiviteit leek te zijn, ben ik plotseling het object dat bekeken wordt door een ander. Meteen schieten er gedachten door me heen: Wat zal de ander wel niet van me denken? Wat moet ik tegen hem of haar zeggen? Meteen verschijn ik aan mezelf als object voor de ander. Ik voel me in deze situatie een gluurder, een perverseling, vastgepind op mijn jaloezie.
Zo wil Sartre een wezenlijk aspect van ons bestaan aan het licht brengen: onze eigen objectiviteit, ons ‘voor-de-ander-zijn’. Hoewel het kijken naar de ander mij onmogelijk kan leiden naar diens subjectieve bestaan, kan het bekeken worden dat wel. Ik ben immers een object van ervaring geworden en dat veronderstelt het bestaan van een ander subjectief wezen waar het aan verschijnt.
Ik ben me plotseling bewust van mezelf, zonder dat ik expliciet moet stilstaan bij mezelf. Hier is geen reflectie voor nodig, anders dan bij objectieve identiteit. Het voor-de-ander-zijn is het beeld dat anderen van me hebben, maar dat desalniettemin niet vrijblijvend of slechts een beeld is. Het is geen verzinsel, geen loutere verbeelding, maar een echt onderdeel van mijn bestaan. Het gaat me wat aan, ik kan niet ontkennen dat het een beeld van mij is, dat ik het ben die bekeken wordt.
Als het geen onderdeel zou zijn van mezelf, dan zou de schaamte die ik voel als ik betrapt word niet kunnen bestaan. Gemoedstoestanden als schaamte en trots kunnen enkel bestaan bij de gratie van het bestaan van anderen in wier ogen ik iets goed of fout doe.
Maar stel nu dat ik me vergis. De voetstappen die ik dacht te horen, waren slechts tikken van de radiator. Er is niemand in de gang. Mijn gevoel van betrapt zijn ebt weer weg. Toch voel ik oprechte schaamte op het moment dat ik alleen al denk dat ik betrapt ben. Dit laat zien hoe wezenlijk de blik van de ander is. Het beeld dat de ander van mij heeft, is niet iets wat enkel in het leven wordt geroepen als ik daadwerkelijk bekeken word, maar laat een wezenlijke dimensie van mijn identiteit zien.
De directheid van de ervaring van schaamte of trots laat zien dat het feit dat we ervaren kunnen worden door een ander, deel uitmaakt van onze subjectiviteit zelf. Sartre stelt daarom dat de ander binnen het cogito valt. Descartes’ idee dat alles betwijfelbaar is behalve het twijfelen zelf, zorgt voor onzekerheid over het bestaan van de buitenwereld, inclusief de anderen. Door de ontkoppeling van geest en lichaam wordt het bovendien onmogelijk om te weten of er ook een geest in die andere lichamen zit. Vandaar dat Descartes’ filosofie ten prooi valt aan solipsisme.
Sartre gebruikt Descartes’ redenering tegen hem in: ik kan twijfelen aan het bestaan van de buitenwereld, maar niet aan het feit dat ik twijfel. Deze redenering kun je ook toepassen op schaamte of trots, zegt Sartre. Ik kan me misschien vergissen of er in een bepaalde situatie inderdaad een ander is in wiens ervaring ik een object ben, en daarmee of de schaamte of trots terecht is. Dat maakt de aanwezigheid van die concrete ander betwijfelbaar. Waar ik echter niet aan kan twijfelen, is het feit dat ik een ervaring heb die slechts kan bestaan bij de gratie van het bestaan van anderen.
Ik kan alleen een object zijn als er een ander subjectief wezen is (reflectie daargelaten, maar in dat geval weet ik dat ik het zelf ben die reflecteert). Hoewel ik me kan vergissen over de concrete ander, moeten er in principe andere subjectieve wezens bestaan. Daarom is het bestaan van de ander onbetwijfelbaar en dus onderdeel van het onbetwijfelbare fundament dat het cogito pleegt te zijn. Met ons voor-de-ander-zijn als onbetwijfelbare dimensie van ons bestaan, acht Sartre het solipsisme ontkracht.
We zijn dus zowel voor-zich als voor-de-ander, een nieuwe bestaansdimensie die in het samenspel van verschillende mensen ontstaat. We zijn niet alleen een stroom subjectieve ervaringen (subjectieve identiteit) die op wat voor manier ook bij zichzelf stil kan staan (objectieve identiteit), maar ook iets wat een object voor de ander kan zijn (intersubjectiviteit). Dat object is geen op-zich, want het bestaat niet los van ervaring. Het is een andere categorie van bestaan.
Het feit dat de ander ook in ons zit, heeft behalve deze technische dimensie ook zijn uitwerking in de praktijk. Iedereen heeft het fenomeen van de blik geïnternaliseerd. Zo kan ik trots op mezelf zijn, maar dat is slechts een afgeleide van de trots die ik kan voelen voor anderen. Ik pas de manier van kijken van de ander toe op mezelf.
Ons voor-de-ander-zijn heeft ook invloed op Sartres opvattingen over lichamelijkheid. Als een ander naar je kijkt, dan ziet de ander in eerste instantie je lichaam. Dat lichaam is geen object dat losstaat van je bewustzijn. Lichamelijke ervaringen zijn net als alle andere bewuste ervaringen manieren om je tot een object te verhouden. Net zoals je een stoel kunt zien of eraan kunt denken, kun je bijvoorbeeld aan een stoel voelen. Bovendien geeft onze lichamelijkheid ons een plek in de wereld. Als we iets zien, zien we dat vanuit de positie van ons lichaam. Onze lichamelijkheid biedt ons mogelijkheden om ons tot de wereld te verhouden en in die zin is het lichaam voor-zich, dat wil zeggen: een lichamelijke ervaring is net als een geestelijke ervaring door en door subjectief.
Omdat het lichaam net zo goed voor-zich is, is er geen lichaam-geest-onderscheid. Het object dat de ander ziet, is niet je lichaam als een soort object dat op-zich bestaat. Het lichaam is iets subjectiefs dat ook voor een ander subjectief wezen kan verschijnen, en daarom ook voor-de-ander.
Er is dus geen scheiding tussen lichaam en geest, maar een scheiding tussen voor-zich en voor-de-ander. Bewustzijn is zowel mentaal als lichamelijk, en ons voor-de-ander-zijn is dat ook. Ook bij dat laatste lopen de twee in elkaar over. Dat komt door de intenties die ik zie in wat anderen doen. Als ik iemand ergens op af zie rennen, zie ik als het ware niet alleen het mentale proces dat iemand ergens heen wil, maar ook de bewegingen in de benen. Ik zie iemand zich haasten, iemand vermoeid voortsjokken. Degene die mij betrapt ziet niet louter een lichaam, maar een persoon die iets aan het doen is. Hij ziet een houding, hij ziet gedrag, kortom: hij ziet iemand.
Net zomin als we toegang hebben tot het bewustzijn van de ander hebben we toegang tot zijn lichaam. We zien het lichaam natuurlijk wel van de buitenkant, maar iemands lichamelijke beleving blijft net zo goed voor ons verborgen als iemands gedachtewereld. We weten niet hoe de lichamelijke pijn voelt die een ander voelt. We kunnen alleen afgaan op iemands gedrag. Dat geldt net zo goed voor het lichamelijke als het geestelijke. Maar dat betekent geenszins dat er een bewustzijn achter dat gedrag zit. Het is simpelweg hetzelfde bewustzijn dat op twee verschillende manieren wordt bekeken: bij wijze van spreken als binnenstaander of als buitenstaander. Strikt genomen kunnen we ons lichaam ook als louter anatomisch op-zich bekijken, maar volgens Sartre is deze beschrijving zo abstract dat het dan niet meer echt om ons lichaam gaat.
Ik kan zelf ook naar mijn lichaam kijken met de blik van de ander. Als ik in de spiegel kijk voordat ik naar buiten ga, dan kijk ik of ik er presentabel uitzie. Zelfs als ik keuzes maak over mijn uiterlijk die enkel en alleen te maken hebben met mijn eigen voorkeuren, dan nog heb ik een houding ten opzichte van mezelf als een ander.
Sartres analyse van de blik van de ander biedt ons een treffende analyse van hoe intersubjectiviteit voelt. Hij bekijkt de verhouding tussen mensen niet vanaf de buitenkant, vanaf een ander perspectief, maar van binnenuit. Ze biedt een antwoord op de vraag naar hoe ik mijn verhouding tot anderen beleef als subjectief wezen. Vanuit deze subjectieve analyse komt Sartre tot een oplossing voor twee belangrijke problemen van de klassieke cartesiaanse positie van het subject waar hij zelf van beticht wordt: het solipsisme en het lichaam-geest-dualisme. Het onderscheid tussen de subjectiviteit van de geest en de objectiviteit van het lichaam gaat op de schop. In plaats daarvan is er een bewustzijn dat zowel mentaal als lichamelijk is, beleefd door een subjectiviteit zelf, of ervaren als object door de ander.