Op de Eerebegraafplaats Bloemendaal zullen op 4 en 5 mei ongetwijfeld bloemen liggen voor hen die voor het vaderland zijn gestorven. De mensen die daar kwamen te liggen, moesten volgens de stichting 1940-1945 goed worden gescreend op wat zij hadden gedaan en uitgezocht moest worden of er geen gerechtvaardigde twijfel was aan hun inzet voor het vaderland. Ondanks die controle moesten er in het verleden verschillende mensen van de Eerebegraafplaats worden herbegraven, omdat zij een crimineel verleden hadden en gelijktijdig als de verzetsstrijders vrij willekeurig uit de gevangenis waren geplukt om door de Duitsers te worden gefusilleerd.
Veel verzoeken van familieleden die hun vader of moeder, die door de Duitsers waren omgebracht, op de Eerebegraafplaats wilden laten begraven, werden afgewezen. Daarin speelde soms ook de tijdgeest mee. Zo werd, volgens Wim van Vlijmen, documentalist van de stichting ’40-’45, het verzoek van de zeventigjarige moeder van Adrianus van Waert, onder meer verspreider van het illegale blad De Waarheid, afgewezen, ondanks de solide ondersteuning van dit verzoek van de Stichting ‘40-‘45.
Door zijn verzetsactiviteiten was Van Waert in september 1941 veroordeeld tot vier jaar tuchthuisstraf. Hij overleed in juni 1941 in gevangenschap in Rheinbach. In 1951 werd hij naar Nederland vervoerd. Het verspreiden van het illegale blad De Waarheid kon voor het bestuur van de begraafplaats geen aanleiding vormen om het ingediende verzoek in te willigen. Van Waert werd dan ook op de Noorderbegraafplaats in Amsterdam ter aarde besteld.
Geen verzetsmensen
Ongeveer een week nadat verzetsstrijdster Hannie Schaft was opgegraven in de Duinen en werd herbegraven op de Eerebegraafplaats, werd het stoffelijk overschot van N. Godijn, die op 6 april 1945 werd gefusilleerd en in de tweede helft van 1945 werd begraven in grafvak 8 van de Eerebegraafplaats, opgegraven en op 3 december 1945 overgebracht naar de Noorderbegraafplaats in Haarlem. Gebleken was dat hij niet als gevolg van verzetsactiviteiten gevangen was gehouden in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans.
Er volgden nog acht mensen van Godijns kaliber die op de Eerebegraafplaats werden opgegraven. Zij werden overgebracht naar de Noorderbegraafplaats in Haarlem en de Algemene Begraafplaats in Utrecht. Om dit soort narigheid in de toekomst te voorkomen werd in 1947 een onderzoekscommissie in het leven geroepen die erop moest toezien dat de gestorvenen ook werkelijk het vaderland een dienst hadden bewezen.
In de notulen van de in april 1948 gehouden gecombineerde vergadering van de Raad van Toezicht en het Bestuur van de Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal lezen wij dat het bestuur…
…het zware besluit heeft moeten nemen de resten van enige personen te doen herbegraven, omdat na zeer zorgvuldig onderzoek van hen gebleken is, dat zij niet op onze Erebegraafplaats thuis behoren (…): onomstotelijk kwam vast te staan, dat zij niet tot de verzetsslachtoffers kunnen worden gerekend; integendeel, zij hebben het Nederlandse volk gedurende de bezettingsjaren min of meer benadeeld.
‘Onwaardigen’
De nabestaanden van deze personen werden per brief in kennis gesteld en in overleg met hen werden de stoffelijke resten van nog eens elf mannen op verschillende dagen tussen 18 oktober en 16 november 1948 opgegraven en “op eenvoudige, maar toch vooral piëteitsvolle wijze” overgebracht naar een begraafplaats van hun keuze (in onder meer Bloemendaal, Driehuis-Westerveld, Arnhem en Swalmen).
In totaal werden tussen december 1945 en november 1948 de stoffelijke resten van twintig personen – in de notulen van die tijd ‘onwaardigen’ genoemd – van de begraafplaats verwijderd. In 1952 werd besloten geen stoffelijke resten meer van de Eerebegraafplaats te verwijderen.
Die uitdrukking ‘onwaardigen’ is wel zeer tendentieus in de notulen van de Raad van Toezicht en het Bestuur van de Eerebegraafplaats. Misschien waren sommige van die mannen wel door de Duitsers opgesloten omdat zij in de oorlog brood of brandstof hadden gestolen voor hun gezin. Zij kregen echter voor dat ‘delict’ van de Duitsers tijdens zo’n razzia in de gevangenis de doodstraf, terwijl ze daarvoor in een vredige maatschappij misschien een voorwaardelijk straf hadden gekregen.
Jan Bonekamp
Ook de moedige verzetsstrijder Jan Bonekamp, de man met wie Hannie Schaft verschillende liquidaties uitvoerde, kreeg geen plaats op de Eerebegraafplaats in Bloemendaal. Trien van den Brink, de weduwe van Jan, twijfelde nogal of zijn urn daar ook inderdaad moest komen te liggen.
F.W. Van Vlijmen, documentalist van de Stichting ’40-’45, schreef daarover:
Mijn vriend Jan van der Boom was secretaris van het Bestuur van de De Eerebegraafplaats te Bloemendaal en liet mij de correspondentie zien. Er is in de beginfase van de aanvraag voor het begraven van Bonekamp contact geweest met de weduwe van Bonekamp. Zij antwoordde afwijzend. Informeel kwam er informatie dat haar afwijzing ook gebaseerd was op haar verbittering dat Jan met Hannie een verhouding had.
Maar van zo’n afwijzing is in het dossier van het Nationaal Archief over deze zaak niets terug te vinden. Een en ander is ook niet genotuleerd tijdens de besprekingen van het bestuur.
De Oorlogsgravenstichting wilde graag dat de urn met as van Jan Bonekamp wordt begraven op de Eerebegraafplaats in Bloemendaal of desnoods in Loenen. Dit omdat de spreiding van verzetsstrijders op verschillende gewone begraafplaatsen het bij een jaarlijkse herdenking moeilijk zal maken om een grote plechtigheid te organiseren.
Op 28 januari 1961 schrijft de weduwe aan de Oorlogsgravenstichting, die de stoffelijke resten van Jan Bonekamp dus het liefst op een plek wil zien tussen zijn kameraden, dat zij het mooie werk van de stichting zeer waardeert, maar dat de urn staat in een familiegraf op de Westerbegraafplaats in IJmuiden, waarin ook Jans vader en moeder liggen. En, zo besluit ze: ‘Dit wou ik maar zo laten.’
Later heeft de familie van Bonekamp toch toestemming gegeven voor een herbegrafenis. In 1981 kwam het verzoek aan de Stichting Eerebegraafplaats om de urn met as van Jan Bonekamp op deze begraafplaats te mogen bijzetten. Het bestuur besloot het verzoek echter af te wijzen. Het verklaarde ‘dat de afwijzing niets te maken had met een beoordeling van Bonekamp en/of het initiatief van de verzoekers’ (onder wie de verzetsstrijders J. Brasser en Truus Menger-Oversteegen en – niet te vergeten – de heer Roemersma uit Purmerend, die het bestuur van de begraafplaats bestookte met brieven), maar ‘alles met een algemene problematiek, die betrekking heeft op honderden anderen, die destijds onze verzetsmakkers waren.’
Heropening van de begraafplaats ten behoeve van de vele potentiële ‘belanghebbenden’ die in 1981 nog leefden en in de (naaste) toekomst zouden overlijden, zou, aldus het bestuur, ‘de meest ongewenste en onwaardige discussies’ tot gevolg kunnen hebben.
Het bestuur van de begraafplaats bleef dus onverbiddelijk. Zelfs een verzoek van het secretariaat van prins Bernhard om de urn van Bonekamp op de Eerebegraafplaats te begraven, werd niet gehonoreerd. En dat terwijl hovenier Willemse en opzichter Van ’t Hag van de begraafplaats tegen Roemersma hadden verteld dat er nog een plek vrij was voor Bonekamps as. Het mocht allemaal niet baten. De familie van Bonekamp had er inmiddels goed tabak van, zo blijkt uit een telefoongesprek op 21 oktober 1991 met mevrouw Scholz-Bonekamp, een dochter van Jan Bonekamp en Trien van den Brink. De beller – wie dit is geweest wordt niet genoemd – noteert:
met betrekking tot het oorlogsslachtoffer (verzet) Jan Bonekamp – wenst de familie zeer uitdrukkelijk geen overbrenging. (aanvragen maken de emoties bij de nabestaanden los).