Constantijn de Grote, de Romeinse keizer die voor de verspreiding van het christendom zorgde, was geen heilige. Hij was een pragmatisch politicus. Zijn eerste zorg was zijn invloedssfeer te vergroten en zo zijn macht te doen gelden. Om dit mogelijk te maken schroomde hij niet om harde maatregelen te nemen. Het portret van een keizer met een droom.
Opgang en triomf van keizer Constantijn
Toen Constantijn in het begin van de vierde eeuw zijn opwachting maakte, verkeerde het Romeinse rijk al bijna een eeuw in crisis. De dood van Alexander Severus (235 n.C.) had een tijd van politieke en militaire anarchie ingeluid, waarin generaals zich keer op keer door hun troepen tot keizer lieten uitroepen. Nog maar nauwelijks aan de macht, kwamen ze echter al gauw tegenover even ambitieuze concurrenten te staan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de keizers zich in deze periode in hoog tempo opvolgden en dat bijna geen enkele heerser uit die periode een natuurlijke dood stierf.
Deze versnippering van het centrale gezag leidde ook tot een economische crisis. Deze economische neergang was ook het gevolg van externe problemen. De expansie van de Perzische grootmacht in het Oosten betekende een ernstige bedreiging voor Rome. In de westelijke provincies hielden tegelijkertijd hele horden barbaren lelijk huis. Zij maakten steeds meer gebruik van de vele zwakke plekken in de Romeinse militaire organisatie.
In een poging orde op zaken te stellen, had keizer Diocletianus (284-305), naast een aantal sociaal-economische en militaire hervormingen, de zogeheten tetrarchie ingevoerd. Dit betekent dat het imperium door vier keizers werd bestuurd. Elk van hen beschikte over een eigen grondgebied, hoofdstad en hofhouding. Dit systeem, dat een efficiënter bestuur van het uitgestrekte rijk beoogde, zorgde opnieuw voor stabiliteit. Die was echter van korte duur.
Na het vrijwillige aftreden van Diocletianus in 305 ontstonden opnieuw problemen. Er ontstonden meerdere conflicten tussen zijn mederegenten en hun opvolgers. De situatie verergerde nog toen in sommige ‘provinciae’ usurpatoren als uit het niets opdoemden en manu militari (gewapenderhand) hun aanspraak op de macht lieten gelden. De problemen werden zo acuut dat men in 308 een keizersconferentie belegde om de politieke verhoudingen tussen de verschillende machtige mannen te regelen.
Te midden van dit strijdgewoel profileerde Constantijn zich als een veelbelovende ‘coming man’. Hij was de zoon van keizer Constantius Chlorus, die de provincies Gallia en Brittannia onder zijn beheer had. Hoewel hij niet voorbestemd was enige rol van betekenis te spelen, had hij na de dood van zijn vader diens legitieme opvolger, Severus, uit het zadel gewipt. Constantijn nam de touwtjes zelf in handen.
Op de conferentie van 308 werd Constantijn’s heerschappij over de voormalige gebieden van zijn vader door de andere keizers officieel erkend, maar hiermee stelde de ambitieuze man zich allerminst tevreden. In de loop van de daaropvolgende jaren stortte hij zich dan ook in een succesvolle strijd waarin hij zijn opponenten één voor één uitschakelde. Zijn schoonvader Maximianus, die tot tweemaal toe tegen hem had gecomplotteerd, werd in 310 tot zelfmoord gedwongen. Twee jaar later marcheerde Constantijn met zijn troepen naar Rome om af te rekenen met Maximianus’ zoon Maxentius. Ondanks zijn kleinere leger versloeg hij zijn rivaal overtuigend in de beroemde slag bij de Milviusbrug.
Het verdrag dat Constantijn in 313 met Licinius, zijn collega in het oosten, sloot – een gelegenheid waarbij ook het edict van Milaan werd afgekondigd, dat de christenen definitief godsdienstvrijheid garandeerde – was geen eeuwig leven beschoren. Na twee veldslagen ontfutselde Constantijn in 324 ook Licinius’ deel van het imperium. Vanaf dat ogenblik was hij de onbetwiste alleenheerser over het hele Romeinse rijk.
Constantijn en het christendom
Over de redenen waarom Constantijn het lang vervolgde christendom tolereerde en zelfs begunstigde, hangen christelijke auteurs uit de Late Oudheid wel eens een vertekend plaatje op. Steevast kwam daarbij het bekende verhaal over ‘de droom van keizer Constantijn’ naar voren. Aan de vooravond van de slag bij de Milviusbrug – zo vertelt de legende – kreeg de keizer een visioen waarin hem aangeraden werd het Christusmonogram (de Griekse letters ‘X’ en ‘P’) op de schilden van zijn soldaten aan te brengen. Constantijn voerde prompt de opdracht uit, waarop hij Maxentius de volgende dag genadeloos in de pan hakte. Als dank bekeerde hij zich tot het christendom en beleed hij voortaan de ene ware god.
De werkelijkheid is veel complexer en niet zo romantisch als vaak wordt gedacht. Dat Constantijn, die lang de cultus van de Sol Invictus (de “Onoverwinnelijke Zon”) aanhing, zich op een bepaald moment tot het christendom heeft bekeerd, is een historisch feit. Over het moment waarop de bekering heeft plaatsgevonden, bestaat echter geen uitsluitsel. Zeker is alleen dat de zege op Maxentius niet de aanleiding vormde voor zijn bekering. Het als een talisman aangewende teken op de schilden van de soldaten is overigens geen christelijk symbool. Het betrof immers een gestileerde voorstelling van de zon en de maan, die pas veel later een christelijke duiding kreeg.
En al voerde Constantijn vanaf 312 inderdaad een christelijk gezinde politiek – hij gaf de Kerk haar geconfisqueerde goederen terug, verleende clerici fiscale voordelen, liet heel wat basilieken bouwen en nam een aanzienlijk aantal christenen op in het rijksbestuur –, toch heeft hij het heidendom nooit één duimbreed in de weg gelegd. Zijn hele leven lang bleef Constantijn pontifex maximus, hoofd van de Romeinse staatsreligie. Hij vaardigde geen verbod uit op traditionele culten. Subsidies voor tempels en heiligdommen werden niet teruggeschroefd. De inwijding van zijn nieuwe hoofdstad Constantinopel (330) gebeurde volgens een mengeling van christelijke en ‘heidense’ riten. Men kan dan ook moeilijk beweren dat Constantijn het christendom tot staatsgodsdienst promoveerde.
Dat Constantijn de nieuwe religie uit de sfeer van de illegitimiteit haalde en zelfs bevoordeelde, kwam niet zozeer door religieuze maar vooral door pragmatische redenen. Daarbij speelden ongetwijfeld een aantal typisch Romeinse gedachten mee over mens, staat en hun verhouding tot de goden. De Romeinen huldigden namelijk de opvatting dat de zorg voor de goden en het onderhoud van hun erediensten de kans vergrootte dat crisissen werden afgewend en het welvaartspeil de hoogte inschoot: het do ut des-principe en de gedachte van de Pax deorum.
Als intelligente Romein die in een wereld van chaos en burgeroorlog leefde, realiseerde Constantijn zich maar al te goed dat hij de steun van iedere godheid best kon gebruiken. Waarom dan ook geen toevlucht genomen tot de God van het christendom?
De keizer had er verder alle belang bij om het groeiende christendom een legitieme plek binnen het maatschappelijk bestel toe te kennen. Op een religie die officieel erkend is, kan de staat – belichaamd door de keizer – veel gemakkelijker controle uitoefenen dan op een ondergrondse groepering. Het is dan ook niet zo verbazingwekkend dat Constantijn zich in hoge mate inliet met theologische disputen binnen de jonge Kerk. Belangrijke concilies als dat van Nicea (325) gingen door op zijn initiatief en werden zelfs door hem voorgezeten. Als een echte koinos episkopos (“universeel bisschop”) dicteerde hij er haast op persoonlijke titel wat ‘ketters’ en ‘orthodox’ mocht heten en aan welke regels men zich diende te houden. Duidelijk is in ieder geval dat de hiermee ontstane band tussen Kerk en staat slechts het utilitarisme van keizer Constantijn diende. De keizer handelde dus vooral uit eigenbelang om zijn macht te vergroten.
De ware droom van keizer Constantijn
Constantijn had het graag voor het zeggen. De triomfboog die de Romeinse senaat voor hem liet oprichten bij het Colosseum ter herdenking van zijn zege op Maxentius, illustreert dit treffend. Het hele monument is een poging om Constantijns macht te legitimeren. De inscriptie boven de centrale poort spreekt boekdelen. Die heeft het over een man die vanuit goddelijke inspiratie – lees: met gerechtvaardigd geweld – de staat uit de handen der tirannen had verlost.
Medaillons en reliëfs tonen levendig hoe hij over zijn vijanden triomfeerde. Het feit dat beelden en ornamenten van de keizers Trajanus, Hadrianus en Marcus Aurelius in de boog verwerkt zijn – waarbij de gezichten allemaal de gelaatstrekken van Constantijn tonen – , bevat voor de toeschouwer een duidelijke boodschap: Constantijn zet de lijn van zijn illustere voorgangers voort, hoewel hij eveneens een vernieuwer was.
Met zijn tolerantie ten opzichte van de christenen bracht Constantijn inderdaad vernieuwing, maar dat legde hem als vorst van het Romeinse rijk zeker geen windeieren. En dat laatste was dan ook zijn doel: een plaats in de geschiedenis als een groot heerser die zijn meest ambitieuze dromen wist te verwezenlijken.