Waarom wij denken dat drop typisch Nederlands is
Na de oorlog moet Nederland letterlijk en figuurlijk weer opgebouwd worden. De gebombardeerde steden en infrastructuur moeten worden gerepareerd, net als het verwoeste zelfbeeld van de Nederlandse bevolking. De snelgroeiende bevolking moet gehuisvest en gevoed worden, en tegelijkertijd is het hard nodig om het gevoel van een gemeenschappelijke, nationale identiteit te versterken. Het is dus niet verrassend dat juist in deze periode, de wederopbouw, dropproducenten in Nederland voor het eerst hun waren expliciet aan nationale identiteit beginnen te koppelen. Maar eerst moest de productie weer op gang komen.
Bij veel dropfabrikanten gaat dat relatief vlot, omdat hun fabriek ongeschonden de oorlog is doorgekomen en ze nog kleine voorraden hebben. Bij De Faam in Breda werd op 28 september 1944 bij een Engels bombardement het grondstoffenmagazijn getroffen en sneuvelden vrijwel alle ruiten van de fabriek, maar de schade kan snel hersteld worden en in april 1945 is de productie van pepermunt in ieder geval alweer op peil.
Zelfs een fabriek met een Joodse eigenaar, zoals dropfabriek De Atlas van de familie Van Win, start relatief snel weer op. Na de bevrijding neemt Salomon van Win de bedrijfsleiding weer over van de niet-Joodse vervangers die onder de bezetting aan het roer stonden, en zet ondanks de verschrikkingen van de recente oorlog vol in op vrolijk-nationalistische reclame-uitingen.
Waar voor de oorlog de nadruk bij reclamematerialen en verpakkingen van De Atlas lag op de gezondheidseffecten van drop, met een enkele eenzame Nederlandse vlag, wordt na de oorlog plots de nadruk gelegd op de lokale productie en het vermeende Nederlandse karakter van de waren. Wellicht het meest opvallend is een knaloranje foldertje met een bies in de kleuren van de Nederlandse vlag. Op de voorkant lezen we de tekst ‘Gedenkt de Bevrijding die 5 Mei 1945 ons gaf’, waardoor de indruk ontstaat dat we te maken hebben met een vaderlandslievend stukje oorlogsherdenking. Maar slaan we het foldertje open, dan blijkt het te gaan om reclamemateriaal voor Radiator mentholdrop:
Maar denkt ook aan de bevrijding van mond en keel, die het gebruik van Radiator geeft aan rokers, zangers, redenaars en sportbeoefenaars.
Gezien de geschiedenis is het niet verrassend dat de familie Van Win na de oorlog op deze manier het heft in eigen handen neemt. Waar voor de oorlog geïmporteerde producten een belangrijk deel van het assortiment vormden, worden na de oorlog zelfgeproduceerde producten het zwaartepunt van de onderneming. Die strategie is niet alleen bedrijfsmatig verstandig, maar ook inzetbaar in de marketing van de producten. Zo zien we in reclamemateriaal uit vermoedelijk de vroege jaren ’50 dat Atlas menthol droppastilles worden aangeprezen met de woorden ‘tegen normale prijs en van vooroorlogse kwaliteit!’ en ‘gelijkwaardig aan het beste buitenlandse product!’ (zie afbeelding). Het benadrukken van kwaliteit in combinatie met de Nederlandse oorsprong en ‘bevrijdende’ aard van de producten in het reclamemateriaal is een slimme zet in een land dat amper bekomen is van het geweld en de tekorten van de oorlog.
Door de toenemende vraag kan een aantal Nederlandse dropfabrikanten in het decennium na de Tweede Wereldoorlog ook flink uitbreiden en moderniseren. Vrijwel altijd gaat dat gepaard met een verhuizing naar buitengebied. In de binnensteden van de wederopbouw is geen plaats meer voor fabrieken.
Zo verhuist Gilda in 1954 wegens ruimtegebrek aan de Korenaarstraat in Rotterdam Delfshaven naar een 8.000 vierkante meter grote nieuwe fabriek in de Spaanse Polder, een investering van in totaal 7 miljoen gulden. Jamin daarentegen kan met de gemeente Rotterdam geen overeenkomst treffen over nieuwbouw in de Spaanse Polder en verkast tussen 1955 en 1970 in fasen van Rotterdam naar het Noord-Brabantse Oosterhout.
Venco heeft naar eigen zeggen in 1957 een van de modernste dropfabrieken van Nederland, verspreid over meerdere verdiepingen en met zelfontworpen machines. Op de vierde verdieping bevindt zich het grondstoffenmagazijn, daaronder zijn de kookafdelingen, op de tweede verdieping de gieterij, de perserij en de droogkamers, op de eerste verdieping de glansmachines en op de begane grond automatische verpakkingsmachines.
Kraepelien & Holm verhuist in 1960 vanuit Zeist naar het Friese Oosterwolde, omdat daar grotere productielijnen opgezet kunnen worden. Profileerde het bedrijf zich in de oorlog nog voornamelijk met haar medicinale salmiakpastilles, in 1967 ziet een columnist van het Nieuwsblad van het Noorden in de 3.400 vierkante meter grote dropfabriek in Oosterwolde vooral katjes-, eendjes-, boerinnetjes- en huisjesdrop gegoten worden.