Drop als ‘vaderlandslievend stukje oorlogsherdenking’

Het grote dropboek – Marieke Hendriksen
4 minuten leestijd
De bekende dropveters
De bekende dropveters (CC0 - Pixabay - nataliaaggiato)
Vraag Nederlanders wat zij als typisch Nederlands beschouwen en de kans is groot dat drop genoemd wordt. Maar… is dat wel zo? En wat weten we eigenlijk van drop? In Het grote dropboek, dat vandaag verschijnt, neemt Marieke Hendriksen de lezer mee in de wonderlijke geschiedenis van drop in Nederland en ver daarbuiten. Van middeleeuwse handschriften gaat haar verhaal naar achttiende-eeuwse landhuizen en apotheken, om vervolgens in de internationale grondstoffenhandel en de eerste dropfabrieken in de negentiende eeuw te duiken. Op Historiek een fragment uit het boek over de vraag hoe het eigenlijk komt dat drop als typisch Nederlands wordt gezien.


Waarom wij denken dat drop typisch Nederlands is

Na de oorlog moet Nederland letterlijk en figuurlijk weer opgebouwd worden. De gebombardeerde steden en infrastructuur moeten worden gerepareerd, net als het verwoeste zelfbeeld van de Nederlandse bevolking. De snelgroeiende bevolking moet gehuisvest en gevoed worden, en tegelijkertijd is het hard nodig om het gevoel van een gemeenschappelijke, nationale identiteit te versterken. Het is dus niet verrassend dat juist in deze periode, de wederopbouw, dropproducenten in Nederland voor het eerst hun waren expliciet aan nationale identiteit beginnen te koppelen. Maar eerst moest de productie weer op gang komen.

Bij veel dropfabrikanten gaat dat relatief vlot, omdat hun fabriek ongeschonden de oorlog is doorgekomen en ze nog kleine voorraden hebben. Bij De Faam in Breda werd op 28 september 1944 bij een Engels bombardement het grondstoffenmagazijn getroffen en sneuvelden vrijwel alle ruiten van de fabriek, maar de schade kan snel hersteld worden en in april 1945 is de productie van pepermunt in ieder geval alweer op peil.

Medewerkster van dropfabriek "De Atlas" uit Amsterdam staand in een stand met een bezoeker van de beurs, circa 1930
Medewerkster van dropfabriek “De Atlas” in een standje met een bezoeker van de beurs, circa 1930 (Joods Museum)

Zelfs een fabriek met een Joodse eigenaar, zoals dropfabriek De Atlas van de familie Van Win, start relatief snel weer op. Na de bevrijding neemt Salomon van Win de bedrijfsleiding weer over van de niet-Joodse vervangers die onder de bezetting aan het roer stonden, en zet ondanks de verschrikkingen van de recente oorlog vol in op vrolijk-nationalistische reclame-uitingen.

Reclamefolder van dropfabriek De Atlas uit de tweede helft jaren ’40. (Archief dropfabriek De Atlas, Joods Cultureel Kwartier)
Reclamefolder van dropfabriek De Atlas uit de tweede helft jaren ’40. (Archief dropfabriek De Atlas, Joods Cultureel Kwartier) Uit: Het grote dropboek

Waar voor de oorlog de nadruk bij reclamematerialen en verpakkingen van De Atlas lag op de gezondheidseffecten van drop, met een enkele eenzame Nederlandse vlag, wordt na de oorlog plots de nadruk gelegd op de lokale productie en het vermeende Nederlandse karakter van de waren. Wellicht het meest opvallend is een knaloranje foldertje met een bies in de kleuren van de Nederlandse vlag. Op de voorkant lezen we de tekst ‘Gedenkt de Bevrijding die 5 Mei 1945 ons gaf’, waardoor de indruk ontstaat dat we te maken hebben met een vaderlandslievend stukje oorlogsherdenking. Maar slaan we het foldertje open, dan blijkt het te gaan om reclamemateriaal voor Radiator mentholdrop:

Maar denkt ook aan de bevrijding van mond en keel, die het gebruik van Radiator geeft aan rokers, zangers, redenaars en sportbeoefenaars.

Reclamemateriaal dropfabriek De Atlas, vermoedelijk eerste helft jaren ’50. (Archief dropfabriek De Atlas, Joods Cultureel Kwartier)
Reclamemateriaal dropfabriek De Atlas, vermoedelijk eerste helft jaren ’50. Archief dropfabriek De Atlas, Joods Cultureel Kwartier. Uit: Het grote dropboek
Gezien de geschiedenis is het niet verrassend dat de familie Van Win na de oorlog op deze manier het heft in eigen handen neemt. Waar voor de oorlog geïmporteerde producten een belangrijk deel van het assortiment vormden, worden na de oorlog zelfgeproduceerde producten het zwaartepunt van de onderneming. Die strategie is niet alleen bedrijfsmatig verstandig, maar ook inzetbaar in de marketing van de producten. Zo zien we in reclamemateriaal uit vermoedelijk de vroege jaren ’50 dat Atlas menthol droppastilles worden aangeprezen met de woorden ‘tegen normale prijs en van vooroorlogse kwaliteit!’ en ‘gelijkwaardig aan het beste buitenlandse product!’ (zie afbeelding). Het benadrukken van kwaliteit in combinatie met de Nederlandse oorsprong en ‘bevrijdende’ aard van de producten in het reclamemateriaal is een slimme zet in een land dat amper bekomen is van het geweld en de tekorten van de oorlog.

Door de toenemende vraag kan een aantal Nederlandse dropfabrikanten in het decennium na de Tweede Wereldoorlog ook flink uitbreiden en moderniseren. Vrijwel altijd gaat dat gepaard met een verhuizing naar buitengebied. In de binnensteden van de wederopbouw is geen plaats meer voor fabrieken.

Zo verhuist Gilda in 1954 wegens ruimtegebrek aan de Korenaarstraat in Rotterdam Delfshaven naar een 8.000 vierkante meter grote nieuwe fabriek in de Spaanse Polder, een investering van in totaal 7 miljoen gulden. Jamin daarentegen kan met de gemeente Rotterdam geen overeenkomst treffen over nieuwbouw in de Spaanse Polder en verkast tussen 1955 en 1970 in fasen van Rotterdam naar het Noord-Brabantse Oosterhout.

Het grote dropboek
 
Venco heeft naar eigen zeggen in 1957 een van de modernste dropfabrieken van Nederland, verspreid over meerdere verdiepingen en met zelfontworpen machines. Op de vierde verdieping bevindt zich het grondstoffenmagazijn, daaronder zijn de kookafdelingen, op de tweede verdieping de gieterij, de perserij en de droogkamers, op de eerste verdieping de glansmachines en op de begane grond automatische verpakkingsmachines.

Kraepelien & Holm verhuist in 1960 vanuit Zeist naar het Friese Oosterwolde, omdat daar grotere productielijnen opgezet kunnen worden. Profileerde het bedrijf zich in de oorlog nog voornamelijk met haar medicinale salmiakpastilles, in 1967 ziet een columnist van het Nieuwsblad van het Noorden in de 3.400 vierkante meter grote dropfabriek in Oosterwolde vooral katjes-, eendjes-, boerinnetjes- en huisjesdrop gegoten worden.

Boek: Het grote dropboek – Marieke Hendriksen

Wetenschaps- en kunsthistoricus Marieke Hendriksen (1982) is als onderzoeker verbonden aan het NL Lab, een interdisciplinaire onderzoeksgroep van de KNAW (Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen) te Amsterdam.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×