In 2019 overleed de voor zover bekend laatste overlevende van vernietigingskamp Sobibor, waar door de nazi’s circa 170.000 Joden om het leven gebracht zijn. De komende jaren zullen ook de laatste nog levende oud-gevangenen van andere concentratie- en vernietigingskampen ons ontvallen. Van vele Holocaustoverlevenden zijn de verhalen gedocumenteerd en aan schriftelijke bewijzen ontbreekt het eveneens niet. Behalve deze gesproken en geschreven bronnen zijn er ook nog de materiële sporen.
Gedeeltelijk bevinden die zich boven de grond in de vorm van bijvoorbeeld de barakken en toegangspoort van het Stammlager (hoofdkamp) Auschwitz. Veel bevindt zich echter ook ondergronds, bijvoorbeeld in Sobibor. Het kamp werd eind 1943 door de SS compleet ontmanteld en het terrein raakte met bos begroeid. Archeologisch onderzoek is op deze en andere locaties de enige manier om overblijfselen van deze geschiedenis te bewaren en documenteren.
In het boek ‘In de schaduw van een nachtvlinder’ – de titel is een verwijzing naar een citaat uit het boek – wordt het hoe en waarom van archeologisch onderzoek naar sporen van de Holocaust uitgelegd. De schrijver, de Nederlandse archeoloog Ivar Schute (1966), deed onderzoek op verschillende plaatsen die tijdens de Tweede Wereldoorlog een rol speelden in deze geschiedenis. Zo bracht hij in 2014 in opdracht van de gemeente Midden-Drenthe de sporen en resten van kamp Westerbork in kaart, zodat deze beschermd konden worden. Hij legt uit dat zijn onderzoek zich ook richtte op locaties buiten het tegenwoordige herdenkingsterrein. Daar bevinden zich onder meer het Heidelager, waar bewakers verbleven, en een haventje aan het Oranjekanaal, waarvandaan vliegtuigwrakken over een smalspoor naar het kamp werden gebracht om hier door gevangenen ontmanteld te worden. Bij een vennetje liggen nog altijd gedumpte batterijen, afkomstig uit barak 57 waar deze met beitel en hamer door Joodse dwangarbeiders, waaronder Anne Frank, ontmanteld werden. Op de locatie groeit tegenwoordig als gevolg van de vervuiling niets, behalve een uiterst zeldzame mossoort.
Stille getuigen
Onderdeel van het onderzoek van Schute in het doorgangskamp, waarvandaan 93 treinen met Joden naar de kampen in het oosten vertrokken, was de gedeeltelijke opgraving van de vuilstortplaats. Ondanks dat slechts 12 vierkante meter werd opgegraven, was de vondstenlijst lang. Schute somt een heleboel voorbeelden op, van parfumflesjes en scheerkwasten tot delen van schoenen en de plastic houdertjes van persoonsbewijzen. Een oud-gevangene van het kamp vond de archeologische werkzaamheden bij de vuilstort eerst maar flauwekul. Toen hij echter alle vondsten in de tijdelijke werkplaats voor archeologen in het herinneringscentrum uitgestald zag liggen, veranderde hij van mening. “Ik ken die mensen niet…”, zo sprak hij verbluft. Schute legt uit:
“Achter de tandenborstels, knopen en kammetjes, schuilden voor hem mensen, van wie de meesten nog geen vier dagen in het kamp gezeten zullen hebben. Hoe achter dingen mensen kunnen schuilen, was zonder enige uitleg direct zichtbaar.”
De weggegooide spullen waren opgewaardeerd tot stille getuigen van de Holocaust.
Sobibor
De auteur nam ook actief deel aan de archeologische opgravingen in het voormalige vernietigingskamp Sobibor in het oosten van Polen. Hij beschrijft de uitdagingen en problemen die daarbij kwamen kijken, zoals beperkte budgetten, communicatieproblemen tussen de deelnemers van verschillende nationaliteiten en het harde zwoegen om boomstobben uit de grond te verwijderen. Het archeologische proces is minder romantisch dan je zou denken en het werk wordt door Schute omschreven als aan “een soort lopende band”. Het was echter niet voor niets. Evenals in Westerbork werden in een afvalkuil vele alledaagse artikelen aangetroffen, die ooit hadden toebehoord aan de slachtoffers van het kamp. Dat hier ook meer dan 30.000 Nederlandse Joodse omgebracht waren, bleek wel uit de aangetroffen Nederlandse muntjes, tubes met Nederlandse opschriften en Nederlands glas en keramiek.
De schrijver behandelt ook enkele van de veertien aangetroffen voorwerpen met een naam erop. Aangrijpend zijn de metalen naamplaatjes voor Nederlandse kinderen, door hun ouders gemaakt voor als ze elkaar kwijt zouden raken. De aanwezigheid van zes geëmailleerde deurnaambordjes van Joodse families stelde de onderzoekers voor een raadsel – blijkbaar hadden Nederlandse Joden dit in hun bagage meegenomen. Verder vertelt hij over hoe hij en zijn Israëlische en Poolse collega’s de contouren aantroffen van massagraven en de Himmelfahrtstrasse (het afgeschermde pad naar de gaskamers) en over de opgraving van de fundering van de gaskamers in 2014. Schute benadrukt dat het doel van al dit onderzoek niet is wat velen denken: “bewíjs vinden voor de Holocaust”. Er is volgens hem immers al bewijs genoeg. Archeologisch onderzoek opent volgens hem daarentegen wel “een nieuw narratief” dat hij wel eens benoemd heeft zien worden “als de forensic turn in Holocaust research”. Daarmee wordt bedoeld dat bijvoorbeeld door de vondst van persoonlijke voorwerpen…
“…de aandacht verschuift van het grotegetallenperspectief naar de biografische verhalen die objecten te vertellen hebben”.
Grafrust
Behalve Westerbork en Sobibor worden ook andere locaties behandeld, zoals Sachsenhausen, Treblinka en Bergen-Belsen. Op laatstgenoemde locatie ging de schrijver op zoek naar een massagraf. Interessant is zijn uitleg over moderne geofysische technieken waarmee je ‘non-destructief’ graven kunt lokaliseren, dat wil zeggen: zonder de grafrust te schenden, in de joodse rituele wetten Halacha genoemd. Door ondergronds bijvoorbeeld de elektrische weerstand, de geleiding of het magnetisme te meten, kunnen afwijkingen (anomalieën) in beeld worden gebracht. Hoewel volgens de archeoloog deze technieken soms worden geroemd “als de heilige graal van de archeologie”, benadrukt hij ook de beperkingen ervan. Om te weten te komen wat een ondergrondse afwijking precies is, moet er vaak alsnog gegraven worden. Dat is dus op locaties waar Joodse lichamen zich onder de grond (kunnen) bevinden vanwege strenge religieuze voorschriften slechts beperkt toegestaan.
Ivar Schute zet zich in dit boek af tegen Holocaustontkenners. Hij verwijst verschillende keren naar de Brit David Irving, die hij in 2014 ontmoette in de buurt van de net teruggevonden restanten van de gaskamers in Sobibor. De geschiedenisvervalser begeleidde een Amerikaans reisgezelschap. “If you’re going to die, there are worse places to do it. It is so beautiful here”, zo citeert de schrijver de onsmakelijke uitspraak die de Brit hier toen deed. Nieuwe bewijzen vinden voor de uitroeiing van naar schatting 6 miljoen Joden is niet nodig, maar blijven informeren en herdenken wel, want anders krijgen mensen als Irving hun zin en raakt de geschiedenis door het gaandeweg wegvallen van de overlevenden in de vergetelheid. Voor wie zich wil laten overtuigen van het belang van archeologie bij het onderzoek naar en het herdenken van de Holocaust vormt ‘In de schaduw van een nachtvlinder’ een uitstekend pleidooi. Het onderhoudend geschreven boek bevat afwisselende en leerzame informatie voor zowel lezers met weinig kennis van de Holocaust als voor kenners.