De uitdrukking ‘ergens gallisch van worden’ is voor veel mensen helder als het om de betekenis gaat. Wie gallisch wordt of is, is erg boos. Hij of zij is kwaad, geïrriteerd, knorrig, wrevelig of op zijn Engels: pissed off. De herkomst van gallisch worden kennen veel mensen niet. Is dit woord misschien afkomstig van de Galliërs, een verzamelnaam van stammen die ten westen van de Rijn (in het huidige Frankrijk) woonden?
Herkomst van ergens gallisch van worden
Het antwoord op de zojuist gestelde vraag is ‘nee’. Gallisch van iets worden heeft niets te maken met het volk van de Galliërs, door de Romeinen aangeduid als Galli, uit de Oudheid.
Het gezegde ergens gallisch van worden heeft daarentegen te maken met het Hebreeuwse woord gallisj. Dit woord betekent zoveel als ‘zwak’, ‘naar’ of ‘misselijk’. Volgens een gangbare theorie zouden Nederlanders de term hebben opgevangen van Jiddische reizigers of joodse landgenoten en deze hebben vertaald in gallisch.
Gebruik van het woord in het Nederlands
Het woord gallisch zou volgens het Bargoens woordenboek van Enno Endt (1972) een relatie hebben met het woord ‘geil’ en daarvan een speelse vervorming hebben. Endt meende dat hierbij de Gallische haan, het symbool voor Frankrijk, een rol speelde (inderdaad schreef De Telegraaf, aldus Delpher, begin jaren 1960 enkele keren over pittige ‘Gallische haantjes’). In 1974 trok Endt echter een andere conclusie: gallisch was afgeleid van het Hebreeuwse woord gallisj: naar of misselijk.
Volgens taalkundige Marc de Coster in diens Woordenboek van jargon en slang (1992) gebruikten in Nederland voornamelijk toneelspelers en acteurs het woord ‘gallisch’ in hun jargon. Pas in 1984 kwam het begrip in het Nederlandse woordenboek van Van Dale terecht en raakte ‘gallisch’ ingeburgerd, aldus De Coster. Of dit waar is? Het valt zeer te betwijfelen. Wie zoekt op ‘gallisch’ in de krantendatabase Delpher, komt tal van oudere verwijzingen tegen, waarbij de periode 1968-1972 een omslagpunt lijkt te zijn geweest.
Tot in de jaren 1950 wordt Gallisch in krantenartikelen namelijk hoofdzakelijk positief gebruikt, in de zin van ‘een Gallische, vlammend betoog’, ‘Gallisch elan’, ‘Gallisch esprit’, ‘Gallisch enthousiasme’, ‘Gallisch raffinement’, ‘hij heeft een Gallisch hart’, ‘een Gallisch gebaar van triomf’, ‘Een brok enerverende muziek die Monteux geeft met veel gevoel voor distinctie en Gallisch evenwicht’, enzovoort. En dat niet in één krant, maar in kranten uit heel Nederland. Dat is op zijn minst opmerkelijk te noemen…
De eerste betekenis in de zin van gallisch worden (kwaad worden) op Delpher trof ik aan in Het Parool van 10 augustus 1968, waarin de Amsterdamse schilder Jack de Rijk ‘gallisch’ in negatieve zin gebruikte:
‘Daar word ik ook gallisch van!’
Daarna, met name vanaf het voorjaar van 1972, komt gallisch hoofdzakelijk in deze negatieve betekenis terug in krantenartikelen. Zo stelde Jan Boskamp, toen nog voetballer, in Het Vrije Volk van 13 oktober 1972, naar aanleiding van een armblessure:
‘Ik word er een beetje gallisch van. Ik heb nog nooit zoiets bij de hand gehad.’
Zwarte gal
Gallisch zijn heeft overigens niets te maken met zwartgalligheid, een term uit de humorenleer van Claudius Galenius over de vier levenssappen. Zwartgallig zijn – somber, depressief – betekent ook net iets anders dan Gallisch zijn, ofwel verbolgen zijn.
Lees ook: Over herkomst van ‘jeremiëren’: klagen en jammeren
Of bekijk onze Top 50 Jiddische woorden in het Nederlands
Boekenrubriek: Taalgeschiedenis
Bronnen â–¼
Internet
-https://www.ensie.nl/populaire-uitdrukkingen/gallisch-worden-van-iets
-http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/gallisch
-https://www.wikiwand.com/nl/Lijst_van_uitdrukkingen_en_gezegden_F-J#/gallisch
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Gallisch