Expeditieleden Willem Barentsz ontmoetten ‘monsterlijke ijsberen’

Het gedroomde Noorden – een atlas
9 minuten leestijd
Detail van een tekening uit het dagboek van Gerrit de Veer (Rijksmuseum Amsterdam)
Detail van een tekening uit het uitgegeven dagboek van Gerrit de Veer (Rijksmuseum Amsterdam)

Stateneiland, Karazee – een ijsbeer

69° 85′ NB, 61° 22′ WL

Hij brulde. Met een poot sloeg hij op de grond. Hij smeet een brok ijs naar de vluchtende zeehond. Weer was zijn prooi hem te vlug af. Wie was hij? Hij was een ijsbeer, een witte beer, een poolbeer, een zeebeer, een ursus maritimus, een thalarctos. Of nanuq, zoals de mensen in het Noorden hem noemden. Zelf kende hij geen mensen en geen namen. Wat hij wel wist, is dat hij de grootste was. Hij at zeehonden, walrussen, gestrande walvissen, beloega’s, rendieren, muskusossen, vissen, en als het moest ook een poolhaas, een lemming of een eidereend. En niemand at hem.

Hij stond aan de top van de voedselketen. Althans zo had hij het geleerd in de eerste twee jaar van zijn leven, toen zijn moeder hem eerst had gezoogd en vervolgens stapje voor stapje had bijgebracht hoe je je eten moest vangen.

Een jaar had hij daarna nog met zijn broer rondgetrokken. Samen hadden ze hun jachttechnieken verbeterd. Ze hadden gedood en gedeeld. Nu was hij al een paar jaar alleen, dan had hij meer te eten. Hij leefde aan de rand van ijs, land en water. Hij zwom, hij klom, hij rende en sloop, sprong en doodde. Ruikend en spiedend legde hij duizenden kilometers af. Soms lopend, en wanneer hij het door zijn isolerende vetlaag te warm had, verplaatste hij zich in het water.

Hij kende inmiddels vele manieren om een prooi te verschalken. Hij had vooral geleerd te wachten. Dan lag hij doodstil naast een ademgat, totdat een zadelrob boven zou komen om een hap lucht te nemen. Of hij liet zich bewegingloos, vermomd als een ijsplaat, dichterbij een zonnende klapmuts drijven. Soms schoof hij een sneeuwmuur op en ging er achter zitten wachten totdat een ringelrobwijfje nietsvermoedend uit haar sneeuwhol tevoorschijn zou komen.

IJsbeer (CC0 - 526663 - Pixabay)
IJsbeer (CC0 – 526663 – Pixabay)

Een andere keer was er bruut geweld nodig. Dan sprong hij met zijn volle 500 kilo op het dak van zo’n hol en groef razendsnel het spartelende wijfje en haar jong op. Met zijn 18 kilo zware voorpoot sloeg hij de zeehonden de schedel in, waarna hij het vet naar binnen schrokte. Het vlees liet hij liggen voor vogels en vossen. En soms moest je slim zijn om te overleven. Wanneer hij een groep briesende walrussen aanviel, gebruikte hij een blok ijs als schild om zo niet doorboord te worden door reusachtige slagtanden.

Geduldig, inventief en nieuwsgierig, zo overleefde hij. Maar vandaag zat het niet mee, de baardrob die hij had beslopen, was hem te snel af geweest. Knarsetandend zocht hij verder, zijn neus in de wind. Hij moest eten. De dagen werden korter, de eerste sneeuw was al gevallen, hij zat los in zijn vel. Hij had vet nodig.

Op een eiland ontdekte hij de vertrouwde geur van leven. Hij sloop dichterbij. Zijn voorpoten lagen plat voor hem, zijn borstkas schoof over de nog dunne verse sneeuwlaag. Zijn stappen waren zo goed als onhoorbaar. Het haar tussen zijn voetkussens dempte het geluid van de krakende sneeuw. Steeds wachtte hij minstens tien seconden voordat hij weer een stap naar voren deed. Hij keek naar de dieren die op hun achterpoten stonden. Ze maakten lawaai, ze letten niet op en hadden slechts oog voor elkaar. Eén beest had zich losgemaakt van de groep. Het zat in een kuil en schraapte met zijn voorpoten over de grond. De beer spande al zijn spieren, klaar om het nietsvermoedende dier te grijpen. Hij ging hem doden.

Diamant, overal diamant. Wekenlang lagen ze nu al te wachten totdat ze met hun zeven schepen een bres zouden kunnen slaan in de muur van drijfijs in straat Nassau, de smalle doorgang tussen het Russische vasteland en het eiland Wajgatsj naar de Karazee. Vanaf daar zou de doorgang richting Cathay voor hen open liggen. Ze zouden de kortste route naar de Oost hebben gevonden. Handel en voorspoed lonkten, als het drijfijs maar tijdig zou smelten. De winter naderde.

Maar nu lag ineens de rijkdom voor het oprapen. Zo’n twintig matrozen waren op 6 september 1595 naar het kleine Stateneiland gestuurd om de flonkerende stenen te verzamelen die ze tijdens een eerdere hazenjacht hadden ontdekt. Ze kropen over de grond, speurend naar de glinsterende kostbaarheden tussen de losse stenen. Voor hun omgeving hadden ze geen oog meer.

Afbeelding uit boek
Afbeelding uit boek
Totdat een van de manschappen plotseling bij de keel werd gegrepen. Wie doet dat, riep hij nog, in de veronderstelling dat een van de maats een grap met hem uithaalde. Het waren zijn laatste woorden. Het volgende moment beet een berenkaak zijn hoofd aan stukken. De ijsbeer schrokte de schedelinhoud naar binnen.

De matrozen kwamen aangesneld. Met geweren en pieken probeerden ze de beer te verjagen, die inmiddels zijn tanden in het lichaam had gezet. Angst kende het beest niet. Hij rende op de groep af en greep nog een van de mannen. Onmiddellijk verscheurde hij het lichaam, de ledematen vlogen in het rond. De overgebleven manschappen vluchtten naar het strand waar een sloep hen oppikte.

Uiteindelijk gingen een schipper, een stuurman en een klerk aan wal om de levenloze lichamen te ontzetten en de beer te doden. Driemaal schoten ze, maar het beest bleef ongedeerd. Ook een schot van dichtbij tussen de ogen overleefde hij, hoewel hij wel wat versuft zijn kop schudde, met het lichaam van een van de matrozen nog tussen zijn kaken. Een aanval met dolken had eveneens weinig effect. De dolken kwamen niet door de stevige vetlaag van de beer heen en braken af. Het was een forse klap met een geweerkolf op zijn snuit die de beer toch nog velde. De stuurman sprong op het verdoofde beest en sneed zijn keel door. De twee mannen werden op Stateneiland begraven. Het vel van de beer namen ze mee naar huis.

Op de Windhond, het schip van Willem Barentsz, tekende de lagere officier Gerrit de Veer de aanval van het wrede, felle en verslindende beest op in zijn dagboek.

Dat hij wel degelijk een natuurlijke vijand had, dat had zijn moeder hem nooit geleerd. De dieren die op hun achterpoten liepen, leken ongevaarlijk. Ze maakten weliswaar veel geluid, maar waren kleiner en zwakker dan hij. Met de minste inspanning had hij met zijn kaken de schedel gespleten en de inhoud van het hoofd naar binnen geslobberd. Veel vet zat er niet aan de beesten, maar ze leken een eenvoudige prooi.

Totdat ze hem vanaf een afstand aan begonnen te vallen. Ze prikten in zijn lijf, gooiden met hoge snelheid kleine stenen naar hem. Zijn tien centimeter dikke vetlaag beschermde hem aanvankelijk. Woest maaide hij met zijn poten, maar hij kon de dieren niet bereiken. Die ontdekten nu zijn zwakke plek. Een steen raakte hem op zijn voorhoofd. Versuft zwaaide hij met zijn kop. Op dat moment belandde een stuk hout tussen zijn ogen. Hij voelde alle kracht uit zijn spieren verdwijnen. Het werd donker.

Afbeelding uit het dagboek van Gerrit de Veer (Rijksmuseum Amsterdam)
Afbeelding uit het uitgegeven dagboek van Gerrit de Veer (Rijksmuseum Amsterdam)

Het was zeker niet de eerste keer dat de beer van de mens verloor. Al duizenden jaren joegen arctische volkeren op hem. Zij dichtten de ijsbeer menselijke kwaliteiten toe. Nanuq zou de jagers eerst toestemming geven om hem te doden. En zo voedde zijn vlees de Inuït, verwarmde zijn vel de handen, benen en voeten van de noordelijke jagers en deed zijn vet dienst als brandstof in de lampen van ontdekkingsreizigers. De Noorse koning Hakon IV schonk in 1252 een levende ijsbeer aan de Engelse koning Henry III. Die hield er in de Londense Tower een bescheiden dierentuin op na. De beer ging daar een olifant gezelschap houden die hij van de Franse koning had gekregen. De ijsbeer had een halsband om met daaraan een lang touw. Iedere dag liep hij met zijn Noorse bewaker naar de Thames om te zwemmen en te vissen.

De mens wist in de loop der eeuwen de ijsbeer voor vele doelen te gebruiken. De beer werd handelswaar, een bron van vermaak op kermissen en in theaters, een onderzoeksobject voor de wetenschap, een goddelijk wezen voor de Inuït, een statussymbool voor koningen, een romantisch en melancholiek personage in de literatuur, een uithangbord voor het milieu, een decoratief object voor de open haard, een voedselbron bij praktisch ingestelde volkeren, of, zoals aan het einde van de zestiende eeuw gebeurde, de beer werd een monster. Een bloeddorstig wezen dat de verpersoonlijking was van terreur in de toch al vijandelijke natuur van het hoge Noorden.

IJsberen bij het Behouden Huis - Afbeelding uit het dagboek van Gerrit de Veer (Rijksmuseum Amsterdam)
IJsberen bij het Behouden Huis – Afbeelding uit het uitgegeven dagboek van Gerrit de Veer (Rijksmuseum Amsterdam)

In mei 1596 vertrokken ze weer, met twee kleine schepen ditmaal. De Staten van Holland hadden 25.000 gulden uitgeloofd voor degenen die als eersten de noordoostelijke doorvaart naar China zouden vinden. Schipper Jacob van Heemskerck en opperstuurman Willem Barentsz hadden voor deze reis om de Noord zoveel mogelijk ongetrouwde mannen gekozen. Het gemis van vrouw en kinderen mocht de inzet van de bemanning niet beïnvloeden. Ook Gerrit de Veer voer weer mee. Net als de vorige reis hield hij een dagboek bij.

En zo noteerde Gerrit hoe ze op 12 juni 1596 bij een voor hen onbekend eiland boven Noorwegen een ijsbeer zagen zwemmen. De schrik zat er nog goed in na de slachtpartij op Stateneiland bij de bemanningsleden die ook de vorige tocht hadden meegemaakt. Eerst probeerden ze het dier met een strop te vangen, maar de beer bleek van dichtbij zo groot en sterk dat ze niet meer durfden. Van het schip haalden ze musketten, geweren, hellebaarden en bijlen. Twee uur lang vochten ze met het beest. Ze schoten hun wapens leeg en prikten met hun hellebaarden. De ijsbeer verweerde zich woedend en leek onaantastbaar voor hun wapens. Zelfs toen ze met brute kracht een bijl in zijn rug plantten, zwom het beest met wapen en al weg. Uiteindelijk wisten ze met bijlslagen zijn kop te verbrijzelen. Ze brachten de dode ijsbeer aan boord en vilden hem. Het vlees smaakte hen niet. De huid namen ze als trofee mee. Het nieuw ontdekte land gaven ze de naam Bereneiland.

Expeditieleden in gevecht met een ijsbeer met daarboven een afbeelding van Bereneiland (Rijksmuseum Amsterdam)
Expeditieleden in gevecht met een ijsbeer met daarboven een afbeelding van Bereneiland (Rijksmuseum Amsterdam)

Het was niet de laatste confrontatie met een ijsbeer. De reis ging verder, de beren bleven komen en Gerrit schreef. Hoe ze een beer dood sloegen die hun sloep wilde enteren. Hoe ze een beer die aan boord klom, verjoegen met schoten. Hoe een zwemmende beer met een bijl de kop werd gespleten. De ijsbeer was niet langer een indringer die verjaagd diende te worden, de beer was een tegenstander die verslagen en gedood moest worden. Als bewijs van de suprematie van de mens over het dier; als een opwindend spel op leven en dood; als revanche op én eerbetoon aan de twee mannen die op Stateneiland het leven lieten. Van roofdier was de beer prooi geworden.

Op 11 september 1596 besloten Barentsz en Van Heemskerck dat ze die winter op Nova Zembla zouden blijven. Het tweede schip onder commando van Jan Cornelisz Rijp had al lang geleden zijn eigen route gekozen. Hun schip zat nu gevangen in het ijs, terugkeren was onmogelijk. Op de vaste wal bouwden ze een schuilhut die ze het Behouden Huys doopten. Het gestrande schip en de schuilplaats trokken regelmatig de aandacht van passerende beren. Gerrit beschreef hoe ze een ijsbeer door zijn kop schoten, zijn ingewanden uit het lichaam haalden en de dode beer staand op zijn achterpoten lieten bevriezen als een afschrikwekkend standbeeld voor zijn soortgenoten. Veel hielp dat niet. Er zouden nog vele beren volgen en gewelddadig aan hun einde komen. Een opdringerig exemplaar kreeg een hellebaard in zijn snuit geplant. Een beer probeerde zelfs via de schoorsteen het Behouden Huys binnen te komen.

Het gedroomde Noorden - Een atlas
Het gedroomde Noorden – Een atlas
In de lente van 1597, toen de overwinteraars op het punt stonden om in twee sloepen de terugreis te aanvaarden, sloegen de ijsberen weer toe. In de laatste dagen van mei werden de mannen drie keer aangevallen, twee beren werden na een spervuur van schoten gedood. De dieren werden geslacht, het vlees smaakte na de lange en hongerige overwintering als een feestmaal.

Maar de avond nadat de bemanning had gesmuld van een stoofpot van berenlever kregen de meesten last van ernstige buikkrampen. Drie mannen lagen stuiptrekkend in hun kooi en waren plotseling blind geworden. Drie dagen later, nadat de hevigste pijnen waren gezakt, kregen de zieken blaasjes over hun hele lichaam waarna ze als een slang vervelden. Van Heemskerck gooide walgend de pot met leverstoof leeg, ver buiten de schuilplaats. Na vier dagen was iedereen weer hersteld. Dood is de beer bijna gevaarlijker dan levend, concludeerde Gerrit de Veer in zijn dagboek. En iedereen die later over zijn belevenissen in het Hoge Noorden zou lezen, wist één ding zeker: de ijsbeer, dat is een monster.

Fragment uit het boek Het gedroomde Noorden – een atlas waarin schrijver en historicus Adwin de Kluyver beschrijft hoe we in de loop der eeuwen naar de bovenkant van de aarde zijn gaan kijken.

Adwin de Kluyver (1968) is historicus en journalist. Hij was chef van de cultuurredactie van de Leeuwarder Courant en schreef voor het Algemeen Dagblad talloze buitenlandreportages. Aan de Rijksuniversiteit Groningen specialiseerde hij zich in de cultuurgeschiedenis van poolreizen en heldendom. Voor de VPRO maakte hij een tweedelige radiodocumentaire over de ramp met het luchtschip Italia. In 2015 publiceerde hij een boek over de Nederlandse poolreiziger Sjef van Dongen Terug uit de Witte Hel

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×