Welbeschouwd is het een raar stelletje. George Washington torent zoals altijd boven iedereen uit en oogt serieus, hoog voorhoofd, forse neus, het haar zorgvuldig gepoederd. Hij straalt gezag uit. In lengte niet minder indrukwekkend is Thomas Jefferson, een aantrekkelijke, roodharige, elegant geklede, charmante en superintelligente plantagehouder, trots op zijn reputatie als intellectuele veelvraat en tovenaar met woorden.
Vergeleken met deze twee ziet John Adams, gedrongen en gezet, er op het eerste gezicht minder imponerend uit, maar ook hij staat intellectueel zijn mannetje. Adams werkt hard, is moedig en oprecht, maar tevens ijdel, jaloers en prikkelbaar. Ook James Madison is klein van stuk, maar eerder magertjes en bleek, een studeerkamergeleerde van onweersproken intellect, die stapels politiek-filosofische handboeken heeft verslonden en in zijn vrije tijd grondwetten schrijft.
Verder zien we een oudere man met een doorleefd gezicht waarin de pretoogjes twinkelen. Benjamin Franklin draagt zijn piekerig haar lang, het is moeilijk voor te stellen dat hij zo populair was bij de dames aan het Franse hof. Franklin is schrijver en uitgever, en wereldberoemd vanwege zijn wetenschappelijke ontdekkingen. Onder zijn aura van vriendelijkheid en charme schuilt een subtiel diplomaat. Naast hem zien we de jongste van dit gezelschap, Alexander Hamilton, ambitieus, gehaast, even briljant als controversieel, voorbestemd om altijd en overal de zaak op te schudden. New York is zijn habitat, schofferen zijn tweede natuur. Ook John Jay komt uit New York, maar deze stevig gebouwde, eminente jurist, met zijn penetrerende ogen en scherp gesneden gezicht, is juist heel conservatief en gezagsgetrouw, een bekwaam diplomaat, een vredestichter, man van het compromis.
Zie hier een groepsportret van de mannen die we kennen als de Founding Fathers van de Verenigde Staten. Als gezamenlijk portret is het fictief: ze waren nooit allemaal tegelijk op dezelfde plek bij de geboorte en de jonge jaren van de Verenigde Staten. Hamilton kwam nog maar net kijken toen Jefferson in 1776 de Onafhankelijkheidsverklaring schreef, en ook Madison was toen nog te jong voor een grote rol. Jefferson en Adams waren ambassadeur in respectievelijk Frankrijk en Engeland toen in 1787 de grondwet werd opgesteld. Vanzelfsprekend is de groep mannen die heeft bijgedragen aan de stichting van de Verenigde Staten veel omvangrijker dan deze zeven, maar wat hen onderscheidt is dat ze de hele periode meedraaiden, van ruwweg 1750 tot 1809.
Zonder Benjamin Franklin en George Washington zou de Onafhankelijkheidsoorlog niet gewonnen zijn. Washington, Adams, Jefferson en Madison werden president, Jay werd opperrechter, Hamilton minister van Financiën. Drie van hen zaten in de commissie die verantwoordelijk was voor de Onafhankelijkheidsverklaring, drie anderen verdedigden de nieuwe grondwet in The Federalist Papers, de belangrijkste politieke geschriften ooit geproduceerd in de Verenigde Staten. Dit zijn de mannen die Amerika vormgaven, soms samen, soms in groepjes, nu eens in vriendschappelijke samenwerking, dan weer in bitter conflict.
Alle zeven leefden ze lang, zeker voor die tijd. Franklin werd 85, Washington 67. Jay stierf in 1827, Adams en Jefferson in 1828, Madison pas in 1836. Alleen de in alle opzichten afwijkende Alexander Hamilton werd niet oud: in 1804 werd de toen 49-jarige New Yorker tijdens een duel doodgeschoten door zijn collega en concurrent Aaron Burr, de vicepresident van de Verenigde Staten.
In dit boek spelen de Founding Fathers de hoofdrol, zij zijn in alle opzichten de grondleggers van de Verenigde Staten. Natuurlijk moeten ook mindere goden als Samuel Adams, Robert Morris, Patrick Henry, Richard Lee, John Hancock en Elbridge Gerry en uiteraard de opruiende pamflettist Tom Paine genoemd worden, in dit boek zullen ze dan ook hun opwachting maken.
Het is verleidelijk de Founding Fathers te presenteren als een ‘band of brothers’, krijgers die elkaar in een oorlog door dik en dun steunen, een aantrekkelijk romantisch maar misleidend beeld. Zo klip en klaar als dat beeld suggereert was het allemaal niet. Er was sprake van tegengestelde belangen, botsende analyses en elkaar uitsluitende visies. Vaak namen ontwikkelingen een onverwachte keer, menigmaal moest er geïmproviseerd worden. Soms werkten de heren samen, soms haatten ze elkaar met passie. Gekwetste ego’s koesteren, elkaar dwarszitten, een ijdeltuit omlaaghalen of een ideoloog dwarsbomen: het vormde allemaal onderdeel van het proces van grondleggen.
Niettemin rolde er op cruciale momenten een collectief resultaat uit: in 1776 de Onafhankelijkheidsverklaring en in 1787 de grondwet, beide revolutionair en beide creatieve politieke hoogstandjes. Zo rond 1800, toen het laatste bedrijf van deze ontwikkeling naar onafhankelijkheid zich aandiende, waren de verhoudingen gespannen geraakt. Oude vrienden waren gebrouilleerd, visies liepen ver uiteen.
In dit boek zien we hoe dit alles zich ontrolde. Het is dan ook primair de geschiedenis van de geboorte en de eerste jaren van de Verenigde Staten, met de Founding Fathers in de hoofdrollen. We leren de wereld kennen waaruit ze voortkwamen, ervaren wat hun ideeën en idealen waren, wat ze ervan realiseerden en hoe hun debatten zich ontsponnen. We horen van hun obsessies, hun karakters, hun visies en soms hun kortzichtigheid. Hun successen en hun falen. Het is een verhaal dat deze mannen overstijgt, het verhaal van die cruciale eerste decennia toen alles nog alle kanten op kon. Toen de kenmerken van het Amerika zoals we dat nu kennen nog allerminst vastlagen, maar wel de voorwaarden werden geschapen voor de latere ontwikkeling, de goede en de slechte kanten ervan. Voor de Burgeroorlog, de segregatie, maar ook voor de American Century.