Beeldend kunstenaar Frank Lodeizen (1931-2013) kende een turbulent leven. Als kind ontsnapte hij aan de gaskamers, als kunstenaar verkeerde hij in de kringen van Cobra en De Vijftigers, hij trouwde vijf keer en had last van depressies. In de biografie Dichter van de droge naald (De Arbeiderspers, 2017) beschrijft onderzoeksjournalist Rineke van Houten het veelbewogen leven van Frank Lodeizen.
Naar aanleiding van een portret van Lucebert dat Van Houten op een veiling in 2007 zag, raakte ze in contact met Frank Lodeizen. Hij was de maker van het portret:
“Ik zal Frank Lodeizen (…) tot zijn dood zes jaar later blijven bezoeken. Een wijntje met hem drinken in het atrium van het verpleeghuis of bij mooi weer in de tuin aan de gracht. Ik zal een aansteker en vloeitjes voor hem kopen, er het zwijgen toe doen als hij ook niet meer weet wat te zeggen en glimlachen als hij bewoners en personeel amuseert met zijn vele woordgrapjes (…) Maar elke keer ben ik een onbekende, moet ik mij opnieuw voorstellen en het doel van mijn bezoek uitleggen.” (8)
In de laatste jaren van zijn leven werd Frank Lodeizen erg vergeetachtig door, zo schrijft Van Houten, ‘de drank, de ouderdom, wie zal het zeggen’. Uiteraard zijn, mede om deze reden, de gesprekken met Lodeizen niet de enige bron van dit boek. Van Houten sprak tientallen personen die Frank Lodeizen gekend hebben, raadpleegde interviews met Lodeizen en egodocumenten, diens persoonlijke archief, diverse literatuur, audio- en beeldmateriaal. Het resultaat is een mooie, rijkgeschakeerde biografie van een bijzondere Nederlandse kunstenaar. Een kunstenaar die vooral herinnerd wordt om zijn fraaie…
“…poëtische etsen met de droge naald.” (10)
Rineke van Houten heeft de levensbeschrijving chronologische verdeeld. In deel één komt de periode tot de Tweede Wereldoorlog aan bod, een voor Frank Lodeizen onrustige tijd. Zijn carrière als kunstenaar in de naoorlogse periode staat centraal in het tweede deel.
Jeugd van Frank Lodeizen
Franks moeder was joods en heette Debora del Valle Rodrigues-de Marina. Debora groeide op in de Transvaalbuurt in Amsterdam, waar ze als jong meisje Guus Lodeizen ontmoette. Guus’ was een fervente socialist. Het stel trouwde in 1928. Op 28 september 1931 werd hun eerste zoon geboren: Frank. Hij was vernoemd naar Frank van der Goes, een oude revolutionaire socialist met wie vader Guus in nauw contact stond.
Vader Guus mislukte op kantoor, als onderwijzer en ook het winkeltje dat hij met zijn vrouw Debora in Heemstede opende, liep – door de crisis van de jaren 1930 – op een fiasco uit. Het gezin zat diep in de schulden. Al in 1932 scheidden Guus en Debora. Franks moeder kreeg kort hierop een relatie met een joodse kantoorboekhandelaar, Ernst Lorjé. Debora en Ernest trouwden in juni 1935 en verhuisden – met Frank natuurlijk – naar Haarlem. In die stad groeide Frank op…
“…in relatieve welvaart. Ze hadden hem ingeschreven voor de lagere school aan de rand van het centrum, een tweedehandsfiets voor hem gekocht en zijn belangstelling voor de natuur aangewakkerd met een verrekijker als sinterklaascadeau.” (31)
Tweede Wereldoorlog
In de jaren 1939 en 1940 liepen de inkomsten van de boekhandel in Haarlem terug, maar via een list wisten Ernest en Debora de verplichte onteigening van joodse winkels in het najaar van 1940 te omzeilen. De Duitse maatregelen tegen joden werden steeds heftiger en uiteraard maakte de familie Lorjé zich hierover zorgen. Van Houten:
“Op het Waterlooplein raakten gewapende WA-mannen slaags met joodse jongeren, die aanvielen met zelfgemaakte wapens en bleekwater. Het korte maar hevige treffen leidde tot een dodelijk slachtoffer aan de kant van de WA.” (35)
Na de afkondiging van een registratieplicht voor joden vluchtte de familie weg uit Haarlem, de winkel lieten ze achter, en vestigde zich in een vakantiehuis op de Veluwe, in de plaats Garderen. Hier raakten Franks ouders betrokken bij het Veluws verzet.
Na de deportatie van Franks ouders naar Sobibor in 1943 – waar ze in mei 1943 stierven, Frank ontsnapte ternauwernood aan dit noodlot -, kwam hij weer bij zijn biologische vader Guus in Amsterdam terecht. Toen Guus begin 1945 overleed, moest Frank weer verhuizen, ditmaal naar een oom in Leeuwarden. Daar in Leeuwarden maakte hij in mei 1945 de bevrijding mee.
Tekenaar na de oorlog
Na de oorlog verhuisde Frank opnieuw, nu naar zijn oom Daan in Amsterdam. Van Houten beschrijft hoe Frank rond 1950 zijn echte passie had ontdekt:
“Potlood en papier boden hem houvast en een welkome ontsnappingsroute, weg van het gezeur aan zijn kop over studeren en werken en plichten, naar een wereld waartoe alleen hij toegang had. Portretten, vergezichten, lijnen en lussen, planten en vreemde wezens, onder zijn hand gleden de beelden als vanzelf zijn leven in, zonder doel of dwang, zonder plan of project.” (76)
Frank Lodeizen maakte in die naoorlogse wederopbouwjaren vrienden in de ontluikende Amsterdamse kunstenaarswereld, die zocht naar nieuwe vrijheden en mogelijkheden. Onder de vernieuwende artistieke generatie bevonden zich schilders als Karel Appel en Constant Nieuwenhuys van de kunstenaarsgroep Cobra (opgericht in 1948), die zich lieten inspireren door onder meer Pablo Picasso. Maar ook tal van dichters en schrijvers van De Vijftigers, zoals Simon Vinkenoog, dichter Lucebert, Hugo Claus, Remco Campert en Bert Schierbeek.
We lezen verder over de huwelijken van Frank Lodeizen, zijn kinderen, natuurlijk over zijn tekenactiviteiten als boekillustrator, etser en lithograaf. In de jaren 1960 bewoog Lodeizen in de kringen van Provo, aan wie hij veel gratis tekeningen uitdeelde. Want Lodeizen was erg vrijgevig. Op een zelf georganiseerde bijeenkomst in Amsterdam schonk hij de aanwezige kunstenaars en Provo’s gratis wijn, een uitgebreid koud buffet en een gratis prent van hemzelf:
“‘Zoek maar uit!’ had hij geroepen tegen de bijna zestig gasten, van musici tot kunstenaars, van schrijvers tot Provo’s. Ramses Shaffy, Peter Schat en Thijs van Leer waren er geweest, de schilders Constant en Metten Koornstra, tekenaars Peter Vos en Guus Boussevain, de schrijvers Bert Schierbeek, Gerben Hellinga, Simon Vinkenoog en Franks goede vriend Hugo Raes, en Provo van het eerste uur Robbie Jasper Grootveld. Het had een fortuin gekost, maar het voelde louterend en bevrijdend, als de start van een leven zonder ballast.” (132)