Turijn was eind negentiende eeuw nog een stad van militairen, bestuurders en aristocraten, die bepaald niet voorbestemd leek om de bakermat van de Italiaanse industrie te worden. En evenmin was toen al duidelijk dat het merk FIAT (Fabbrica Italiana di Automobili Torino) ooit door heel Europa bekendheid zou krijgen. Het historisch centrum van de stad is vandaag de dag vooral geliefd vanwege zijn barokke architectuur en vele cafés, maar een bezoekje aan de naastgelegen wijk Crocetta met zijn chique uitstraling en door bomen omzoomde boulevards is evenzeer de moeite waard.
Rond 1900 was dit het woongebied van een ambitieuze elite van industriëlen die villa’s in de stijl van de Art Nouveau, Art Deco en het Eclecticisme lieten optrekken, om toch vooral te laten blijken dat men op de hoogte was van de internationale ontwikkelingen aangaande kunst en architectuur. Nog maar enkele decennia eerder had zich in Turijn een ingrijpende gebeurtenis voorgedaan. Toen maakte Victor Emanuel II (1820-1878) deze stad, die voordien al de hoofdstad was geweest van zijn koninkrijk Piëmont-Sardinië, tot de regeringszetel van het in 1861 één geworden Italië.
Al snel realiseerde hij zich echter dat Turijn hiervoor te decentraal gelegen was en bovendien wat culturele rijkdom betreft niet kon tippen aan Florence of Rome. En daarom verloor Turijn zijn pas verworven status reeds in 1865, toen de koning zijn hof verplaatste naar Florence en tenslotte in 1870 naar Rome. Plotseling was Turijn een gewone provinciestad geworden en stonden de bestuurders voor de opgave om een nieuwe identiteit te creëren.

Lorenzo Delleani
Auto’s
Na ruim een kwart eeuw van economische achteruitgang besloten zij hun kaarten te zetten op de ontwikkeling van de bankensector en moderne industrie. Wat dat laatste betreft probeerden enkele ondernemers aanvankelijk in te haken op de uitbouw van het spoorwegnetwerk, dat destijds in late navolging van andere Europese landen in Italië ook van de grond begon te komen. Echter, een aantal avontuurlijker ingestelde zakenlieden investeerde in een branche die rond 1900 nog in de kinderschoenen stond: de automobielsector. Die industrie was toen nog ver verwijderd van de huidige massaproductie en bestond hoofdzakelijk uit kleine werkplaatsen die de elite voorzagen van prestigieuze of sportieve modellen.
Daaronder bevond zich ook het fabriekje van Giovanni Agnelli (1866-1945), die zich voorheen in zijn geboortedorp vooral met machinebouw had beziggehouden. Hij voorzag de grote potentie van dit nieuwe vervoersmiddel en streek daarom in 1896 in Turijn neer om zijn toekomstdroom daarin te verwezenlijken. Voor het benodigde kapitaal wendde Agnelli zich tot de bankiers en elitaire bovenlaag, die gretig op zoek waren naar nieuwe investeringsmogelijkheden die hun stad tot bloei konden brengen. Op 11 juli 1899 werden in het Palazzo Bricherasio de handtekeningen gezet voor de oprichting van de Società Anonima Fabricca Italiana di Automobili Torino, later afgekort tot FIAT.

Een moderne fabriek
Dankzij technisch vernuft en zakelijk instinct wist Agnelli al snel uit te groeien tot de grootste automobielbouwer van Italië en ging tijdens de Eerste Wereldoorlog ook motoren, ambulances, trucks en vliegtuigen produceren voor de strijdkrachten. Het eerste fabriekje, gelegen aan de Corso Dante en voorzien van een fraaie gevel in Art-Nouveau-stijl, was toen al veel te klein geworden en daarom gaf hij in 1916 de jonge architect Giacomo Mathé-Trucco opdracht om een ontwerp te leveren voor een veel groter en moderner exemplaar dat ruimte moest bieden aan tienduizend werknemers. Deze liet zich inspireren door de Ford-fabrieken in Detroit en schiep een complex op basis van de perfecte bedrijfsorganisatie volgens de principes van het Taylorisme: de Lingotto-fabriek. In feite werd Lingotto nóg imposanter, zoals wel vaker voorkomt dat de kopie beter is dan het origineel.

Volgens de beroemde architect Le Corbusier (1887-1965) stond de fabriek symbool voor de moderniteit en zouden in de toekomst ook de steden volgens dit concept gepland moeten gaan worden. Bij gereedkomen in 1923 was de Lingotto-fabriek het zinnebeeld van het futuristische ideaal dat Italië naar de buitenwereld wilde uitstralen en zelfs in een kunststroming tot uitdrukking kwam: het Futurisme.

Economische malaise
Dankzij deze geavanceerde productiewijze werden de FIAT-modellen steeds beter betaalbaar voor de consument, waardoor de productieaantallen jaar op jaar stegen. De arbeiders stroomden vanuit heel het land toe om voor het bedrijf te komen werken en Turijn onderging een ware bevolkingsexplosie.
Op het hoogtepunt in de jaren zestig en zeventig was driekwart van haar inwoners op een of andere wijze bij de automobielfabricage betrokken. De oliecrisis betekende echter het einde van deze gouden periode en FIAT begon haar fabrieken naar de voorsteden en het buitenland te verplaatsen om goedkoper te kunnen produceren. In 1982 kwamen de lopende banden in de Lingotto-fabriek definitief tot stilstand en belandde Turijn in een economische malaise. Amper een eeuw na haar wonderbaarlijke industriële wederopstanding moest de stad zich nogmaals opnieuw gaan uitvinden.

De herbestemming van de Lingotto-fabriek betekende voor Turijn tevens de aftrap voor een veel groter transformatieprogramma. In aanloop naar de Olympische Spelen van 2006 werd ook een aantal andere verlaten industriegebieden nieuw leven ingeblazen. Een indrukwekkend voorbeeld daarvan bevindt zich in het noorden van de stad, waar de voormalige fabrieksterreinen van Michelin en FIAT zijn omgetoverd tot het Parco Dora. Industriezones die ooit door hekken waren omsloten en onder een grauwsluier schuil gingen, vormen sindsdien een groot park dat door nieuwe woonwijken is omgeven en waarin het weelderige groen uitnodigt tot sport en recreatie.