De uitvinding van glazen schijfjes voor het compenseren van refractiefouten van het oog is waarschijnlijk in de Middeleeuwen gedaan. Wanneer, waar en door wie de bril precies is uitgevonden, is tot nog toe onbekend en onderwerp van speculatie. Een korte geschiedenis van de bril.

Water
De oude Grieken en Romeinen gebruikten kleine glazen bollen, gevuld met water, om hun zicht te verbeteren en om kleine voorwerpen beter te kunnen zien. Zij waren echter niet bekend met de beginselen van de optica en refractie en schreven het vergrotende fenomeen toe aan het water en niet aan het gebogen glas. Redenaar Cicero (106-43 v.Chr.) klaagde dat zijn zicht was verminderd door ouderdom en dat hij geen middel kon vinden om dit te verhelpen. De meest betrouwbare oudheidkundige tekst over lenzen komt van de hand van Lucio Anneo Seneca (4 v.Chr.-65 n.Chr.), die schreef:
“De letters, ook al zijn ze klein en verward, lijken groter en helder wanneer men kijkt door een glazen bol gevuld met water.”
De smaragd van Nero
Van keizer Nero (1e eeuw n.Chr.) is bekend dat hij een geslepen, holle, groene smaragd voor zijn ogen hield als vergrootglas om de duels van de gladiatoren beter te kunnen zien. Het onderzoek naar het gebruik van de smaragd van Nero begon met de publicatie van Quo Vadis in 1896, door de Poolse schrijver Henry K. Sienkiewitz. Hij ontving hiervoor in 1906 de Nobelprijs voor Literatuur. In dit boek vermeldt Sienkiewitz het gebruik van de smaragd door Nero, als een manier om zijn zicht te verbeteren. Andere onderzoeken wijzen in de richting van de hypothese dat Nero de steen gebruikte vanwege het kalmerende effect op zijn ogen omdat die de schittering van de zon wegnam.
Twee claims

De uitvinding van de brillenglazen wordt ook toegeschreven aan Salvino degli Armati (geboortejaar onbekend, tot 1317), een Florentijns edelman. Auteur Ferdinando Leopoldo del Migliore publiceerde een boek in 1684 waarin hij verwijst naar een inscriptie op het graf van Almati, in de kerk van Santa Maria Maggiore in Florence. Daar zou hebben gestaan:
“Hier rust Salvino degli Armati, zoon van Armato van Florence, uitvinder van de bril. Moge God zijn zonden vergeven. A.D. 1317”.
Aangezien de kerk sinds de veertiende eeuw al meerdere keren is herbouwd, is dit grafregister niet terug te vinden. Del Migliore beweert dat het graf van Armati is vernietigd door de restauraties. De Italiaanse geleerde Isidoro del Lungo (1841-1927) wijst erop dat de term ‘uitvinder’ in het veertiende-eeuwse Italië nog niet bestond in de spreektaal. Daarnaast vestigt hij aandacht op het feit dat ‘Salvino degli Armati’ in 1340 is overleden en dat hij een nederige ambachtsman was die nooit met glas had gewerkt. Dus zijn er ook twijfels over deze claim.
Venetië en China
Er wordt niet alleen gespeculeerd over de exacte datum, maar ook over de plaats waar de brillenglazen zouden zijn uitgevonden. Er is enige consensus over het Italië van de dertiende of veertiende eeuw, eerder in Venetië dan in Pisa of Florence. In die periode was er in Venetie, zoals nu nog, een fabriek waar glas wordt geproduceerd (Mourano). In 1284 werd een gilde van kristalmakers opgericht.
Niet geverifieerde bronnen plaatsen de uitvinding van de brillenglazen in China, en het meebrengen ervan door Marco Polo naar Venetië toen hij terugkwam van zijn reizen (1295). Chinese rechters zouden glazen van kwartskristal voor hun ogen hebben gehouden om hun zicht te verbeteren. Een beter onderbouwde referentie is te vinden in het boek Dong Tien Quing Lu:
“brillenglazen kunnen een oude man helpen kleine letters te lezen. Zonder de glazen kan hij niet goed zien en niet lezen”.
Populariteit
Aanvankelijk was het gebruik van een bril beperkt. Maar de interesse van het volk nam toe nadat Gutenberg in 1450 de typografie had uitgevonden en het aantal gepubliceerde boeken sterk toenam. Brillen waren al in gebruik sinds het midden van de veertiende eeuw. De vroegst bekende kunstzinnige voorstelling van het gebruik van brillenglazen dateert uit 1352. Het gaat om een fresco in de kapel van het klooster van San Nikolo in Treviso, gemaakt door Tommaso da Modena (1326-1379). Op het fresco staat de Dominicaanse monnik Ugo di Saint-Cher, met een bril op zijn neus, lezend en teksten kopiërend.

De eerste brillen hadden bolle lenzen en konden alleen worden gebruikt voor verziendheid. In de vijftiende eeuw kwamen exemplaren met holle lenzen, die gebruikt konden worden voor bijziendheid. De brillen voor bijziendheid werden uitgevonden door Nicholas van Cusa (Nicolaus Cusanus, 1401-1464), Duits kardinaal, filosoof, jurist, astronoom en uitmuntend humanist. Het eerste bewijs voor het gebruik van de holle lenzen voor bijziendheid is te zien op het schilderij Madonna met kanunnik Joris van der Paele, door Jan Van Eyck in 1436.
Tot aan het eind van de achttiende eeuw was het gebruikelijk dat venters op straat en kleine handelaren, goed op de hoogte van het principe van de bril, hun waren verkochten. Oogartsen hielden zich bezig met oogziekten en stuurden hun patiënten naar deze handelaren als ze dachten dat dit nodig was. Het enige criterium voor een bril was de leeftijd van een patiënt, als het zicht afnam naarmate men ouder werd. Later begonnen glasbewerkers brillen te maken met verschillende sterkten voor zowel ver- als bijziendheid. Het eerste theoretische boek waarin het testen van de ogen en de verkoop van brillen werd vastgelegd was dat van de Spanjaard Benito Daca de Valdes, ‘Uso de los Antoios Para Todo Genero de Vistas’ (1623).
Bifocale bril

Tot slot: aan het begin van de achttiende eeuw werden brillen niet op de neus gedragen, maar in de hand voor de ogen gehouden. Ze heetten fassamano. Dit waren brillen voor de aristocratie en de rijken, voornamelijk in Frankrijk, als een uiting van intelligentie, status en rijkdom. Pas in 1730 creëerde de Londense opticien Edward Scarlett de voorloper van de moderne bril met de glazen aan twee pootjes die op de oren rusten.
Vertaald door Sandra de Boer