De historische achtergrond van Koningsdag

Nationale feestdagen in de 19de eeuw
9 minuten leestijd
Uit: Nederlandsche Historieprenten (1555-1900). Platenatlas ten gebruike bij de studie der Vaderlandsche Geschiedenis, samengesteld en toegelicht door G. van Rijn met medewerking van G.W. Kernkamp (Amsterdam: S.L. van Looy, 1910)
Uit: Nederlandsche Historieprenten (1555-1900). Platenatlas ten gebruike bij de studie der Vaderlandsche Geschiedenis, samengesteld en toegelicht door G. van Rijn met medewerking van G.W. Kernkamp (Amsterdam: S.L. van Looy, 1910)

Het begin van Konings- of Koninginnedag als een jaarlijks gevierd feest ligt in de negentiende eeuw.1 De verjaardag van koning Willem I op 24 augustus werd vooral in grotere steden gevierd met kerkdiensten en parades. Het was geen groot feest. Het ging vooral om ceremonieel vertoon en dat gold ook voor de verjaardag van Willem II en aanvankelijk ook voor de verjaardag van koning Willem III.

‘Koningsdag’ was een feest dat lokaal werd georganiseerd en gevierd. Volgens diverse krantenberichten naar aanleiding van de verjaardag van Willem III vormde de feestdag een voortzetting van het vieren van Waterloo-dag op 18 juni ter herinnering aan de veldslag in 1815 waarin Napoleon werd verslagen. De veldslag betekende het begin van het Koninkrijk der Nederlanden en het vieren van de zege van de prins van Oranje en de geallieerden op Napoleon werd een belangrijke nationale feestdag voor de kersverse natie.

Het was zelfs een internationale feestdag want in 1844 werd Waterloo-dag onder meer in Londen gevierd.2 De herdenking van Waterloo werd vanaf 1816 gevierd, met een bid- en dankdag, een ritueel uit de tijd van de Republiek dat Willem I in ere had hersteld. Na een oproep van staatswege kwamen gelovigen bijeen in hun kerk om Gods zegen af te roepen over het vaderland of als dank voor hun voorspoed.3

Waterloo-dag en Willemsparkfeest

Van een echte opleving van nationale feestdagen is sprake omstreeks 1860. In 1861 hield men in Utrecht een groot feest ter ere van Waterloo-dag met onder meer een historische optocht met diverse items uit de geschiedenis. Na het muziekcorps aan het begin van de stoet volgde de Volksverhuizing, Attila en de Hunnen, dan de Germanen met het Nibelungenlied, het hof van Karel de Grote, de Derde kruistocht, de Vlaamse burgers van de opkomende middeleeuwse steden in de veertiende eeuw, het hof van Lorenzo de Medici, Columbus en andere ontdekkingsreizigers, een allegorie op de Verlichting, afgesloten door het muziekcorps van het regiment van de rijdende artillerie van Arnhem.4 De stoet vormde op die manier een Canon, niet van een nationale Nederlandse geschiedenis, maar van de wereldgeschiedenis die sterk europacentrisch werd ingekleurd.

Vier jaar later kreeg Waterloo-dag steeds meer het karakter van een eerbetoon aan oudstrijders. In 1865 ging in Utrecht de publieke wens om ‘de grijsaarden’ die vijftig jaar geleden zo hard hadden gevochten ‘voor het behoud der vrijheid en van het vaderland’ in het zonnetje te zetten. Om dit mogelijk te maken en om tegelijkertijd de mensen te herdenken die in de strijd hun leven hadden verloren werd een commissie opgericht.5 Iets dergelijks was het geval in Leiden.6 De ‘grijsaarden’ kregen het Zilveren Herdenkingskruis 1813-1815 uitgereikt. In Den Haag werd de hele stad, zowel openbare huizen als particuliere woningen voorzien van feestverlichting, ‘ illuminaties’, met een Griekse vuurwerktempel als een hoogtepunt. Ook de achterbuurten waren versierd en verlicht.7 Intussen had men in 1863 bij het zogenaamde Willemsparkfeest herdacht dat op 17 november 1813 de omwenteling in Den Haag was begonnen waarbij Nederland was bevrijd van de Franse overheersing en waarbij het huis van Oranje weer aan het hoofd van de Nederlandse regering was gekomen. In een menigte legde koning Willem III de eerste steen voor het nationaal monument ter herinnering aan 1813.

Koningsdag

Portret van koning Willem III van Pieter de Josselin de Jong

Vanaf het midden van de negentiende eeuw worden de verjaardagen van de leden van het Koninklijke Huis jaarlijkse volksfeesten in Nederland. Dit gold allereerst voor de verjaardag van Koning Willem III (1817-1890) op 19 februari. Zijn Koningsfeest werd in diverse steden gevierd met verlichting, muziek en vuurwerk, vlaggen en wedstrijden voor het ‘volk’.

Groots werd het 25-jarige regeringsjubileum van de koning gevierd op 12 mei 1874. In het bijzonder in de steden werd veel werk gemaakt van het feest en dit trok mensen aan vanuit het platteland. In krantenberichten is hierover een en ander te lezen, maar ook in dagboeken van ooggetuigen. In 1874 beschreef Peter Panken, een schoolmeester uit Bergeijk in Noord-Brabant hoe hij naar Utrecht reisde om in die stad het feest bij te wonen.8 Opvallend is hoezeer het feest te lijden had onder slecht weer.

De feesten ter ere van Willem III werden kennelijk op verschillende dagen gehouden, niet op een en dezelfde dag. De Haag had het feest gepland op vrijdag 15 mei maar door het slechte weer is het programma slechts gedeeltelijk uitgevoerd.

Wij hadden te Utrecht in en rond de ruime stad, vele pleinen, straten enz bewandeld, die meerendeels reeds met vlaggen, eerebogen etc tot het groote feest des volgenden dags getooid waren. Vermeldenswaardig is onder andere de wapperende vlag op den beroemden domtoren, de grootste van ons Rijk. Niet zonder levensgevaar kan de groote vlag op het spits dezes torens gesteld worden.

Meester Panken beschrijft dat de vlag nu al voor de 53ste keer door dezelfde persoon op de domspits was geplaatst; een levensgevaarlijk karwei, uitgevoerd door iemand die dit een jaar later voor het laatst zou doen. Een paar maanden later zou de vlaggendrager in de leeftijd van 75 jaar overlijden.

De feestelijkheden zouden door voortdurende regen slechts deels uitgevoerd worden. Panken woonde het programma bij dat op Vredenburg werd gehouden. Op drie uur vond daar een ‘zeer plegtigen optogt’ plaats. Helaas viel een van de vier schimmels die voor een praalwagen was gespannen ineens dood neer. Het bleef intussen regenen, maar de optocht werd toch helemaal uitgevoerd en er waren ook veel mensen komen kijken. Wel hadden de illuminaties en het vuurwerk te lijden van het slechte weer. Iedereen, jong en oud, van alle standen, uit steden en dorpen, liep intussen al ruim een dag met een oranje kokarde op de jas.

Het Koninginnefeest te Roermond – Algemeen Handelblad, 28 augustus 1928 (KB)

Ook in de dorpen

Vaak is gedacht dat het vieren van Oranjefeesten beperkt bleef tot voornamelijk het feestelijk decoreren van de steden door het lokale gemeentebestuur. Het vieren van Wilhelmina’s verjaardag zou omstreeks 1884 tot een nationaal feest uitgroeien. Toch bleven ook de feestelijkheden van 1874 niet beperkt tot de grote steden, noch tot een overheidstaak. In kleine plaatsen in Noord-Brabant zoals in Boxtel en Valkenswaard werden ‘volksvermakelijkheden’ gehouden, illuminatie en vuurwerk. Ook in de kleinere plaatsen zoals Westerhoven, Riethoven, Eersel, Bladel, Reusel, Hooge en Lage Mierde was het Koningsfeest op 12 mei ‘met luister’ gevierd. In Bergeijk had het niet het schoolbestuur maar de bevolking zelf gezorgd voor erebogen, illuminatie en vuurwerk. Het laatste werd uitgevoerd op donderdag 14 mei – ook Hemelvaartsdag – en door een grote menigte bijgewoond.

Koninginnedag

Naast Koningsdag kende men Koninginnedag en Prinsessendag. De verjaardag van Emma, de tweede echtgenote van Willem, werd op 2 augustus gevierd als een volksfeest met verlichting in de bossen, muziek en volksspelen in de middag. Ook werden de vorstelijke verjaardagen gevierd in de overzeese gebiedsdelen. Als nationale feestdag nam Emma’s Koninginnedag omstreeks 1883 de rol over van Waterloo-dag.

Overigens vierde men ook al eerder, in de zeventiende en achttiende eeuw, verjaardagen van stadhouders en hun echtgenotes.9 In de achttiende eeuw was het in bepaalde kringen gebruikelijk om de verjaardag te vieren van stadhouder Willem V op 8 maart. Deze dag stond bekend als Prinsendag, in de kranten ook wel omschreven als Prinsjesdag. Het ging hierbij om partijpolitiek, want de verjaardag werd alleen gevierd door de Orangisten, de aanhangers van de stadhouder. Meestal bracht die feestdag momenten van onrust en oproer met zich mee, veroorzaakt door de tegenstanders van de stadhouders in de lagere klassen. Ook de verjaardag van Wilhelmina van Pruisen was een feestdag voor de Orangisten. Hetzelfde gold voor de verjaardag van stadhouder Willem III (1650-1702). Er zijn prenten met afbeeldingen van illuminaties, de decoraties met vuurwerk, die voor hun viering werden afgestoken.

Wilhelmina

Prinsessendag ontstond als een kinderfeest ter ere van Wilhelmina die 31 augustus 1880 was geboren. Het betekende vakantie op alle scholen, chocolade en koek voor de armen, oranjestrikken op de hoed en schouder.10 Henk te Velde heeft uitvoerig beschreven hoezeer de kleine Wilhelmina de behoefte van Nederlanders aanwakkerde om haar verjaardag te vieren. Haar verjaardag viel gunstig, op de laatste dag van de schoolvakantie en het vijfjarige meisje riep meer emotie en sympathie op dan haar vader koning Willem III. Na het overlijden van Willem III veranderde Prinsessendag in Koninginnedag.

Wilhelmina als koningin
Wilhelmina als koningin
Wilhelmina’s verjaardag oversteeg andere nationale feestdagen in belang. De behoefte aan een groots gevierd Koninginnedag en aan Oranjefeesten en –rituelen zijn deels het gevolg van groeiende nationalisme in de negentiende eeuw. Te Velde geeft aan hoezeer de behoefte aan een nationale feestdag vanuit de pers werd ondersteund. De liberale pers zocht naar een geschikte dag, een ‘verbroederingsfeest’ om pers en publiek te mobiliseren, het liberalisme en de nationale eendracht te demonstreren. Het idee was afkomstig van J.W.R. Gerlach, chefredacteur van het liberale Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad. Bij gebrek aan gemeenschappelijke waarden in een Nederland dat vanaf 1870 gekenmerkt werd door verschillen in levensbeschouwelijke en politieke stromingen en bij gebrek aan een gemeenschappelijk nationaal verleden kon Wilhelmina een belangrijke bindende factor vormen. Koninginnedag betekende een goede PR voor de Nederlandse staat.11

De viering van de dag werd ook bewust ingezet om het ‘lagere’ volk een betere vorm van vermaak te bieden dan kermis, een feest dat in de negentiende eeuw een heet hangijzer vormde in de publieke discussies. Kermissen omvatten onwenselijke vormen van vermaak zoals palingtrekken en leidden stelselmatig tot vechtpartijen, diefstallen en andere vormen van ongewenst gedrag. De zomerkermis werd afgeschaft, niet zonder slag of stoot want in de Amsterdamse Jordaan leidde dit tot het Jordaanoproer dat aan 26 mensen het leven kostte.

Oranjeverenigingen – opgericht in reactie op de groeiende agitatie van socialisten en republikeinen – en buurtcomités programmeerden Koninginnedag bewust met meer verantwoorde volksfeesten.12 Er ontstond een ‘oer-Nederlandse’ spelcultuur met kinderspelen, dansen, traktaties en wedstrijden in touwtrekken en mastklimmen. Aan het begin van straten in dorpen en steden werden kartonnen of houten erebogen gebouwd versierd met vlaggen en vorstenportretten. Kinderen leerden op school Oranjeliedjes zingen zoals ‘Oranje boven, leve de koningin’. In veel plaatsen brachten harmonieën en fanfares en schoolkinderen aubades aan de burgemeester die gold als plaatsvervanger van de koningin. In de loop van de tijd zou het feest steeds meer geliefd worden.

De Oranjefeesten aan het einde van de negentiende eeuw liepen parallel met de levens van het vorstenhuis; elk lid van het koninklijke huis had zijn of haar eigen volksfeest, namelijk Koningsdag, Koninginnedag en Prinsessendag. De verandering van Prinsessendag in Koninginnedag toen Wilhelmina in 1898 koningin werd, was dan ook geen nieuwe feestdag, maar een logisch vervolg op háár Prinsessendag en op de Koninginnedag van haar moeder Emma. Willemina’s ‘kinderfeestje’ werd nu Koninginnedag.

Bloemenhulde voor H.M. Koningin Juliana – Leeuwarder Courant, 2 mei 1949

Intreden en inhuldigingen

Ook de nieuwere vorm van Koninginnedag geïntroduceerd door Koningin Beatrix met bezoeken aan een of twee gemeenten kunnen gezien worden in het licht van de geschiedenis. Ze doen herinneren aan de Blijde Intrede, aan vorstelijke inhuldigingen en kennismakingen. Al in de middeleeuwen bestonden er vorstelijke bezoeken aan steden. Van Nederland als natie was nog geen sprake. Belangrijke bestuurlijke eenheden vormden de steden die in de loop van de middeleeuwen aan belang wonnen. In een tijd dat er nog geen sprake was van een grondwet moesten rechten en plichten (met name de hoogte en vorm van belastingen en de tegenprestatie) tussen vorst en volk telkens opnieuw worden vastgesteld.

In het Bourgondische Rijk ontvingen de grotere steden een nieuwe vorst met een Blijde Intrede, het eerste contact van een landvoogd met zijn bevolking. De hertog erkende de privileges van de stad en de stad beloofde trouw en ondersteuning aan de landvoogd. Filips IV – de Schone – van Frankrijk deed in mei en juni 1301 intredes in Brugge, Gent en andere steden in Vlaanderen. Het ritueel van de Intrede was meer dan een formaliteit. Het had een feestelijk en theatraal karakter. Stadsbestuur en burgerij versierden de steden met bijvoorbeeld decors en erebogen. Burgers vormden escortes in de erestoet. Langs de route beelden tableaux vivants voorstellingen uit ter ere van de landvoogd.

De inhuldigingen in steden dateren uit de tijd van de stadhouders. Van koning Lodewijk Napoleon, keizer Napoleon, koning Willem II is bekend dat ze zich in Den Bosch lieten inhuldigen. Willem I en Willem III deden dat niet. Wilhelmina maakte een belangrijke kennismakingstocht in 1895, maar deze herhaalde ze niet in 1898 toen ze koningin was geworden. Juliana en Beatrix ondernamen hun kennismakingstochten weer wel in de hoedanigheid van vorst: in 1948 en in 1980.

Deze inhuldigingen waren vooral ceremonieel, niet meer ter bevestiging van een contract.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op 9 april 2013

Noten

1 – Met dank aan John Helsloot en Joost Rosendaal voor hun commentaar op een eerdere versie van deze bijdrage
2 – Rotterdamsche courant, 22 juni 1844
3 – Frans Groot, ‘Vlaggen in top en stenen door de ruiten. De natie in de steigers, 1850-1940’, in: J.C.H. Blom en J.Talsma, De verzuiling voorbij: godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw (Amsterdam 2000) 171-202. Zie voor het vroege Orangisme ook Joris van Eijnatten, ‘Oranje en Nederland zijn Ä—Ä—n. Orangisme in de negentiende eeuw, in: Negentiende eeuw 23:1 (1999) 5-35.
4 – Algemeen Handelsblad, 20 juni 1861.
5 – Utrechts provinciaal en stedelijk dagblad, 14 juni 1865.
6 – Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 15 juni 1865
7 – Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 20 juni 1865
8 – De Dagboeken van P.N. Panken 1819-1904. Memorieboek van een Brabantse schoolmeester, derde band: 1870-1880, ingeleid en bezorgd door Peter Meurkens (Kempen Uitgevers: Eindhoven 1994) p. 48-49.
9 – Mededeling Joost Rosendaal
10 – Algemeen Handelsblad, 10 april 1887. W.F. Margadant over ‘Volksvermaken’. De auteur had het stuk ook gepubliceerd in de Nederlandse Spectator
11 – Henk te Velde, Gemeenschapszin en plichtsbesef. Liberalisme en Nationalisme in Nederland, 1870-1918 (Den Haag 1992) 121-134
12 – Maleen Knorr, Die integrierte Nation. Der Koninginnedag in den Niederlanden (s.l.; s.n. 2010) scriptie Westfälische Wilhelmsuniversität Münster
0
Reageren?x
×