Zodra de maand december nadert laait de Zwarte Piet-discussie weer op. Bij de intocht van Sinterklaas afgelopen jaar waren een noodverordening, dranghekken en veel politie nodig om zowel de voor- als tegenstanders van Zwarte Piet in bedwang te houden. Voorstanders zien Zwarte Piet als onderdeel van een Nederlandse traditie en als een kinderfeest, terwijl tegenstanders van mening zijn dat de rol en het uiterlijk van Zwarte Piet verbonden zijn met het Nederlandse slavernijverleden en een vorm van racisme zijn.
Om een zinnige discussie te voeren over dit onderwerp, is het nodig dat mensen kennis hebben van het Nederlandse slavernijverleden. Dat is waar ik me in dit artikel mee bezig houd. Specifiek gaat het me om de kennis van geschiedenisstudenten (bachelor), waarnaar ik in mijn masterscriptie onderzoek deed. Om erachter te komen hoeveel Nederlandse geschiedenisstudenten weten van het slavernijverleden, hield ik een enquête onder 400 studenten en onderzocht ik bijna 40 handboeken en artikelen die als literatuur worden gebruikt in verplichte vakken. Hiermee toon ik aan dat de beperkte kennis van geschiedenisstudenten over het Nederlandse slavernijverleden een resultaat is van een gebrek aan balans en een eenzijdig perspectief in de literatuur van vier verplichte vakken van de universitaire bacheloropleiding geschiedenis.
Waarom dit onderzoek?
Mijn onderzoek naar wat bachelorstudenten weten van slavernij voegt nieuwe inzichten toe aan het actuele debat over de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden in het Nederlandse onderwijs. Hier ligt de nadruk namelijk op het basis- en voortgezet onderwijs en komen universiteiten helemaal niet aan bod. Dit is opvallend, omdat universiteiten een belangrijke rol spelen in de kennisoverdracht over dit thema en invloed kunnen uitoefenen om de kennis over het Nederlandse slavernijverleden te verbreden. Geschiedenisstudenten worden bijvoorbeeld zelf docenten en geven hun kennis weer door aan scholieren op het voortgezet onderwijs of studenten op het hoger onderwijs. Zij dragen ook bij aan het historische onderzoek over dit thema. Daarnaast is het slavernijverleden van Nederland een belangrijke periode in de Nederlandse geschiedenis waarvan de invloeden nog terug te zien zijn in de hedendaagse samenleving, bijvoorbeeld in het bestaan van een Surinaamse en een Antilliaanse gemeenschap in Nederland en in actuele debatten als de al eerder genoemde discussie over Zwarte Piet.
Enquête
De enquête is ingevuld door vierhonderd geschiedenisstudenten van zes universiteiten, in Leiden, Groningen, Utrecht, Amsterdam en Nijmegen, waarin ik 26 vragen stelde over hun opleiding, het Nederlandse slavernijverleden en academische interesses. Wat was het belangrijkste doel van de WIC? Wat voor soorten slavernij waren er in de Nederlandse koloniën in de Indische Oceaan?
Uit de ingevulde enquêtes kwamen drie duidelijke resultaten naar voren. Ten eerste associeert de grote meerderheid van de studenten het Nederlandse slavernijverleden met het Atlantische gebied en de West-Indische Compagnie (WIC). Dit is vooral terug te zien bij de antwoorden op de vragen over de origine en bestemming van de slaven. In onderstaande tabellen is te zien dat regio’s waar de WIC actief was, zoals West-Afrika en de Nederlandse Caraïben, er bovenuitspringen. De studenten associëren de Nederlandse slavenhandel veel minder met regio’s waar de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) actief was in de slavenhandel, zoals Oost-Afrika, Zuid-Afrika, Zuid-Azië en Zuidoost-Azië. 99 procent van de studenten heeft Oost-Afrika niet als bestemming gekozen en 75,8% Zuid-Afrika niet. Dat is onterecht, want uit onderzoek blijkt dat de VOC in de Kaapkolonie in Zuid-Afrika heeft gezorgd voor een intensivering van het gebruik van slaven en een belangrijke rol speelde bij het ontstaan van de slavenhandel tussen Mauritius en Madagaskar.
Het tweede resultaat dat duidelijk naar voren komt, is dat er een grote onwetendheid bestaat over het aandeel van Nederland in de slavenhandel. Dit wordt voor het Atlantische gebied overschat: uit verschillende historische onderzoeken komt naar voren dat het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel vijf procent was, maar 75 procent van de studenten schat het aandeel in deze regio groter in. Voor het gebied rond de Indische Oceaan wordt het echter onderschat: het aandeel van Nederland in de slavenhandel in de Indische Oceaan was vijftien tot dertig procent van de totale trans-Atlantische slavenhandel, maar de meeste studenten schatten het aandeel in deze regio juist kleiner. Ook de grote verdeeldheid aan antwoorden is een indicatie van de onwetendheid.
Ten slotte beschikt een percentage van de studenten niet over de basiskennis van het Nederlandse slavernijverleden. Hieronder versta ik de kennis over de origine van de slaven uit West-Afrika en de bestemming van de slaven in Zuid-Amerika (Suriname) en de Nederlandse Caraïben. Verder haalt acht procent van de studenten schijnbaar de WIC en VOC door elkaar, omdat zij denken dat de specerijenhandel het belangrijkste doel was van de WIC.
Origine West-Afrika | 3,8 % |
Bestemming Zuid-Amerika (Suriname) | 32,5 % |
Bestemming Nederlandse Caraïben | 10,3 % |
Literatuuranalyse
Bij de literatuuranalyse heb ik gekeken naar handboeken en aanvullende literatuur van vier verschillende verplichte vakken: Vaderlandse of Nederlandse Geschiedenis, Economische & Sociale Geschiedenis, Vroegmoderne Geschiedenis en Wereldgeschiedenis. Hieruit blijkt duidelijk dat in de wijze waarop de literatuur het slavernijverleden beschrijft een gebrek aan balans is en een eenzijdig perspectief. In de literatuur ligt de nadruk op het slavernijverleden van de WIC, terwijl de rol van de VOC in de slavenhandel nauwelijks aan bod komt. De participatie van de VOC in de slavenhandel wordt slechts in drie handboeken (van de 21) en twee artikelen (van de 16) besproken. De nadruk ligt op de activiteit van de VOC in de specerijenhandel, het voornaamste maar niet het enige doel van de compagnie.
Wat het aandeel van Nederland in de slavenhandel was, komt ook nauwelijks aan bod in de literatuur. Het komt terug in twee handboeken en drie artikelen waarin verschillende aantallen en percentages genoemd worden. Er mist een duidelijk beeld over het aandeel van Nederland waarin dit ook in perspectief geplaatst wordt door het aandeel te vergelijken met andere landen, terwijl deze informatie wel beschikbaar is in de Trans-Atlantic Database.1 In deze database staan 36.000 slavenreizen met informatie over de schepen, bestemming, origine en de slaven op de schepen. Daarnaast geeft de website een overzicht van het aandeel van verschillende landen in de trans-Atlantische slavenhandel, zoals Frankrijk, Spanje, Portugal, Engeland, en dus Nederland.
Naast deze twee aspecten is er nog een aantal zaken dat niet aan bod komt, zoals de participatie van de Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC) in de Nederlandse slavenhandel, de rol van Curaçao en Sint-Eustatius als centrale slavenmarkten in het Caribische gebied, de afschaffing van de slavernij, en de omstandigheden in de koloniën zoals het soort slavenarbeid en de relatie tussen meester en slaaf.
Bij alle universiteiten is het overzicht onvolledig. Toch is er een aantal duidelijke verschillen. In Leiden komen bijvoorbeeld de meeste aspecten van het slavernijverleden aan bod, in het Groningse curriculum het minst. Dat het thema het meest behandeld wordt in Leiden kan verklaard worden door de aanwezigheid van verschillende professoren op de universiteit die gespecialiseerd zijn in het slavernijverleden van Nederland zoals Henk den Heijer, Karwan Fatah-Black en Matthias van Rossum. De Vrije Universiteit Amsterdam (VU), Universiteit van Amsterdam (UvA), Universiteit Utrecht (UU) en Radboud Universiteit (RU) hebben een middenpositie, waarbij de VU en de UU beter scoren dan de RU en de UvA. Dat kan verklaard worden door het gebruik van aanvullende artikelen over het slavernijverleden op de VU en UU.
Conclusie
De beperkte kennis van geschiedenisstudenten over het Nederlandse slavernijverleden is een resultaat van een eenzijdig perspectief en een gebrek aan balans in de literatuur. Het is daarom van belang om het Nederlandse slavernijverleden op een andere manier te behandelen in de literatuur van de verplichte vakken. In de inleiding kwam al een aantal redenen naar voren, zoals de belangrijke rol van universiteiten in de overdracht van kennis, de bevordering van begrip in actuele debatten,en het belang van de periode zelf door de invloeden op de hedendaagse samenleving.
Ook de studenten zelf vinden het onderwerp echter belangrijk. 80,3 procent van hen geeft zelf ook aan dat zij het een belangrijke periode in de Nederlandse geschiedenis vinden. En een meerderheid van de studenten heeft ook behoefte aan een verandering in de manier van behandeling: 65,3 procent geeft aan meer te willen weten over het onderwerp en 51,8 procent geeft aan dat meer aspecten van het Nederlandse slavernijverleden behandeld moeten worden tijdens de verplichte vakken.
De vraag is dan wat er precies anders moet. Ik pleit ervoor dat in de verplichte vakken die alle studenten volgen met verbredende, aanvullende literatuur een volledig overzicht gegeven wordt van het Nederlandse slavernijverleden.De handboeken lopen immers achter op de historiografische ontwikkelingen en noemen het Nederlandse slavernijverleden kort of niet. Nu worden ook al aanvullende artikelen gebruikt, maar deze zijn doorgaans verdiepend in plaats van verbredend. Ze behandelen specifieke onderdelen van het slavernijverleden en geven zo nog steeds geen goed overzicht.
Een voorbeeld is het gebruik van het handboek Geschiedenis van de Nederlanden door Blom en Lamberts bij het vak Vaderlandse of Nederlandse geschiedenis.2 Hierin komt alleen de afschaffing van de slavernij in 1863 aan bod. Op de geschiedenisopleiding van Leiden maakte men gebruik van aanvullende artikelen naast dit handboek, waarin specifiek de slavenvaart op de Spaanse kusten en het abolitionisme in Nederland centraal stonden. In Groningen werd naast het handboek helemaal geen aanvullend artikel gebruikt. In plaats van de verdiepende artikelen zouden opleidingen gebruik moeten maken van een verbredend artikel waarin een volledig overzicht gegeven wordt. De verdiepende artikelen kunnen bijvoorbeeld wel gebruikt worden voor keuzevakken waar ook ruimte is voor verdieping. Een aanvullend artikel dat gebruikt kan worden is bijvoorbeeld ‘Slave trading and slavery in the Dutch colonial empire’ door Rik van Welie (2008).3 Dit geeft onder andere inzicht in de omvang van de slavenhandel, de bestemming en origine van de slaven, de rol van de WIC, VOC en MCC, en de soorten slavenarbeid. Aan het einde van het artikel worden de slavenhandel en slavernij in het Atlantische gebied en Indische Oceaan met elkaar vergeleken waardoor studenten ook inzicht krijgen in de overeenkomsten en verschillen tussen beide regio’s. Het nadeel van het artikel is dat we nu acht jaar verder zijn en er nieuw onderzoek over het Nederlandse slavernijverleden is verschenen.
Het is daarnaast dus ook tijd voor een nieuw, volledig overzichtswerk over het Nederlandse slavernijverleden, aangepast aan recente onderzoeken zoals van Matthias van Rossum.[4] Nederlandse historici zoals de al genoemde Fatah-Black en Van Rossum, maar ook Alex van Stipriaan, Ruud Paesie en Gert Oostindie, kunnen hieraan een bijdrage leveren door samen te werken en deze verandering te realiseren. Onderwijs is de sleutel tot kennis en besef en deze twee elementen zijn cruciaal om lessen te trekken uit het verleden en onze hedendaagse samenleving en actuele debatten te kunnen begrijpen.
~ Rowan van der Stelt | Jonge Historici
Lees ook: De slavernij onder de VOC: kleurrijke tragiek
Boeken over de slavernij
Zie ook: Noten bij dit artikel
[2] J.C.H. Blom en E. Lamberts ed., Geschiedenis van de Nederlanden (verschillende edities).
[3] Rik van Welie, ‘Slave trading and slavery in the Dutch colonial empire: a global comparison’, Nieuwe West-Indische Gids 82:1/2 (2008) 47-96.
[4] Matthias van Rossum, Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC (Hilversum 2015).
Facebook.com/jongehistorici en @JongeHistorici. Jonge Historici wordt op vrijwillige basis door jonge historici onderhouden en draait zonder subsidies. Wil jij hen helpen jonge historici een podium te blijven geven? Meld je dan nu aan als vriend