Een kostganger
Het gezin verhuisde in 1919 naar Gennep in Noord-Limburg. Barend volgde er Willy Kruyt op als predikant van de Hervormde Gemeente toen Kruyt lid werd van de Tweede Kamer. Hij was lijsttrekker van de Bond van Christen-Socialisten die bij de Kamerverkiezingen van 1918 een zetel had weten te veroveren.
Gennep hoorde in de Tachtigjarige Oorlog bij het Hertogdom Kleef, waar vrijheid van godsdienst was. Veel protestanten uit de noordelijke Nederlanden vestigden zich toen in dit stadje. In 1571 stichtten ze er hun eigen kerk. Eerst op de deel van een boerderij, daarna in het stadhuis en later in de kapel van het buurdorp Ven-Zelderheide. De toenmalige dominee collecteerde in meer dan 250 plaatsen voor een nieuwe kerk. In 1661 had hij voldoende geld opgehaald en werd er op de Markt, midden in de stad, een kerk gebouwd. Het is de enige protestantse kerk in het katholieke Noord-Limburg.
De pastorie stond vlak naast de kerk en was de zoete inval van de christensocialisten. De bekende geestverwanten, onder wie Kees Boeke en Bart de Ligt bleven komen, maar de beweging kalfde af en het revolutionaire momentum van vlak na de Eerste Wereldoorlog verstreek. De poging van de socialist Pieter Jelles Troelstra een revolutie te ontketenen in Nederland, staakte door onenigheid in de achterban. De christensocialisten ruzieden onderling minstens zo hevig. De ene helft wilde met geweld de revolutie afdwingen en stond lijnrecht tegenover de andere helft, de pacifisten, tot wie Fernanda zich rekende.
De teloorgang van de beweging deed Fernanda pijn. Ze miste de mensen, hun heftige verlangens en principiële discussies. Ze schreef:
‘Ik verloor alle geloof in waarachtigheid, mijn zelfvertrouwen, mijn idealen. Ik geloofde niet meer in de zuiverheid van mensen noch in enige ervaring of beleving. Ik lachte om mijzelf wanneer er eens een vertroostende, reinigende gedachte in mij opkwam.’
Cynisch zei ze dat haar moeder tevreden kon zijn. Voortaan ging al haar aandacht weer uit naar haar gezin. Althans wat de kinderen betrof. Voor Barend voelde ze alleen medelijden. Hij kon niet zonder haar; zij kon heel goed zonder hem. Het probleem was dat ze geen kant op kon, ze was met handen en voeten aan haar echtgenoot gebonden. De Bond had voor afleiding gezorgd, maar nu de idealen verstomden, besefte ze meer dan voorheen dat het huwelijk haar leven had klemgezet.
Een Chinees
Rond die tijd haalde Barend Thung Tjeng Hiang, een Chinees uit Nederlands-Indië, in huis, op verzoek van de Leidse sinoloog Jan Duyvendak. Hiang was een student van Duyvendak, begin twintig en zwaar overspannen. Volgens de professor had hij de regelmaat van een gezin nodig om tot rust te komen en zijn zinnen te verzetten.
Barend vond het een prima verzoek, in tegenstelling tot Fernanda. Die moest er niets van hebben. ‘We hebben het al moeilijk genoeg,’ wierp ze hem tegen, doelend op hun slechte relatie, die een vreemde in huis zeker niet zou ontgaan. Barend zette door, misschien omdat ze het geld goed konden gebruiken of omdat hij Duyvendak ter wille wilde zijn. Hoe dan ook, de student zou op 21 augustus 1919 op zicht komen, uitgerekend op de verjaardag van Fernanda. Kan niet, besliste ze, er kwam visite, oom François uit Haarlem, tante Pauline, neven en nichten, iedereen, ze had er haar handen vol aan. Barend moest het uitstellen.
Zo geschiedde. Op de dag van haar verjaardag viel er een felicitatiekaart in de bus met de gelukwensen van de nieuwe kostganger. ‘Typisch paps,’ zouden zijn kinderen later zeggen. Attent, aardig en met aandacht voor het detail.
Of hij meteen de volgende dag kwam, vermeldt de geschiedenis niet, het kan ook enige dagen later zijn geweest, maar zijn komst moet hoe dan ook opschudding hebben veroorzaakt. Chinezen waren in Nederland niet alleen een bezienswaardigheid, ze hadden ook een slechte naam. Ze werden ‘ongedierte’ genoemd of zelfs ‘het gele gevaar’ toen ze in 1911 werden ingezet om een staking van zeelieden te breken. Ze woonden in pensions en waren volledig afhankelijk van hun baas. Wie zich daaraan wist te onttrekken, kwam terecht in niemandsland en dook vroeg of laat op in de bendes die handelden in wapens en opium. Amsterdam telde in die tijd ongeveer zeshonderd Chinezen, de helft zonder paspoort of werk.
De Nederlandse overheid droeg bij aan de slechte naam van de Chinezen door het hen moeilijk te maken zich hier te vestigen. Een Nederlandse vrouw die met een Chinees wilde trouwen, moest speciaal advies aanvragen en haar werd dat huwelijk sterk afgeraden. De regering wilde zo vermenging van rassen voorkomen en dat had alles te maken met de verhoudingen in Nederlands-Indië waar de diverse bevolkingsgroepen strikt van elkaar gescheiden werden gehouden.
De meeste Chinese arbeiders kwamen uit Hongkong. Ze verschilden enorm van de Chinese studenten uit Nederlands-Indië, die in Indië een Europese opvoeding hadden gehad en de Nederlandse taal beheersten. Ze droegen geen vlecht als veel Chinezen uit Hongkong, maar ze gingen als heren gekleed, waren ingetogen en bescheiden. Nederland telde om en nabij 150 Chinese studenten uit Nederlands-Indië, die in de universiteitssteden woonden.
Het lijdt geen twijfel dat de bewoners van Gennep zelden of misschien nooit eerder een Chinees hadden gezien. Toen Hiang aanklopte bij de pastorie was hij 22 jaar. Hij zag er klein en tenger uit, veel jonger en vooral kwetsbaar, getuige een foto uit die dagen. Naar de mode van de studenten droeg hij een driedelig pak met boord en das, toen nog zonder bril. Ook Barend ging als dominee gewoonlijk gekleed in een driedelig pak, vaak met een horlogeketting over zijn vest, maar hij was in tegenstelling tot Hiang groot en imposant.
Fernanda moet hebben gedacht er een derde kind bij te hebben gekregen. Hiang voelde zich meteen aangetrokken tot de kinderen. Hensy was vijf en Enny twee jaar. Ze sloten hem in hun hart vanaf het moment dat hij een Chinees schimmenspel tevoorschijn haalde en op een scherm zwarte figuurtjes toverde, dankzij de brandende kaars achter het scherm. Bloedstollende avonturen beleefden deze silhouetten samen met de figuurtjes die Hiang zelf maakte en aan een ijzerdraadje liet dansen.
‘Oom Hiang’ noemden ze hem en soms plompverloren gewoon Thung. Ze hadden zich heel snel vertrouwd met hem gevoeld, schreef Hensy vele jaren later. Hiang woonde in het kleinste en donkerste kamertje in huis. Een ‘akelig’ kamertje, zou Fernanda achteraf met schaamte zeggen, toen moest hij er genoegen mee nemen.
Fernanda was vier jaar ouder dan Hiang, net 27 jaar. Ze bemoederde hem, zoals ze haar eigen kinderen bemoederde, zoals ze Barend – die ze tot op hoge leeftijd ‘jongen’ noemde – altijd had bemoederd. Hij at mee met de pot, zij waste zijn kleren en verschoonde zijn bed. ’s Avonds, als de kinderen naar bed waren en Barend nog druk was met de kerk, schoof Hiang bij haar aan tafel in de huiskamer waar zij met verstelgoed zat. Hij vertelde haar over zichzelf, zijn frustraties, zijn teleurstellingen en de vervreemding die hij voelde in de westerse wereld. Zij stelde hem vragen en luisterde.
Hiang kwam uit Soekaboemi, een stadje op West-Java in Nederlands-Indië. De familie Thung bezat daar een rijstpellerij en een theefabriek. Ze waren rijk. Het was gebruik dat de familie betaalde voor de studie van alle oudste zonen en Hiang was de oudste van zeven kinderen. Samen met twee neefjes kreeg hij vanaf zijn zesde jaar Nederlandse les. Thuis spraken ze Soendanees of het officiëlere Maleis, maar wie hogerop wilde komen in Indië, moest Nederlands leren, de taal van de machthebber. Ze gingen naar een particuliere school voor voornamelijk Europese kinderen. Omdat hun Hollandse meester geen wijs kon worden uit de Chinese namen noemde hij ze voor het gemak Jan, Piet en Klaas.
Van begin af aan stond vast dat Hiang naar de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool in Wageningen zou gaan, die in 1918 Landbouwhogeschool werd en 1986 Landbouwuniversiteit. Op de hogeschool in Wageningen zaten studenten uit de hele wereld, van alle rassen en gezindten. Het verbaasde Hiang dat Nederlanders hem behandelden als een gelijke en dat zelfs de Indonesiërs in Nederland aanzienlijk wellevender en socialer tegenover hem waren dan thuis in Indië. Dat luchtte hem op.
De Indonesische studenten in Nederland werden zich bewuster van hun achtergestelde positie in hun eigen land. Het verzet onder hen ontwaakte, geïnspireerd door het opkomende revolutionaire nationalisme overal in de wereld. In 1917 werd in Nederland het Indonesisch (aanvankelijk Indisch) Verbond van Studerenden opgericht. In hun ogen was Europa een ontredderd continent waar een mensonterende vernietigingsoorlog op zijn einde liep. Veel van de latere vrijheidsstrijders en politici in Indonesië, zoals Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir, waren lid van dit Verbond, evenals studenten uit andere delen van het Koninkrijk. De bekendste van hen was ongetwijfeld de Surinaamse verzetsstrijder Anton de Kom, die in Rotterdam studeerde en die in zijn boek Wij slaven van Suriname (1934) zou schrijven over de diepe sporen van de barbaarse slavernij in zijn land. Dit boek werd jaren later, in 2020, een bestseller in Nederland. De Kom zelf werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Duits concentratiekamp vermoord.
Een geknakte ziel
Halverwege het derde studiejaar schreef Hiang zich in voor de studies filosofie en sinologie aan de universiteit in Leiden. Hij was een briljante student, maar zijn gedrevenheid maakte hem ook ziek. Oververmoeid moest hij zijn hoofd laten hangen. De dokter schreef hem absolute rust voor en zo kwam hij in het leven van Fernanda.
Zijn ziel was geknakt, schreef Fernanda later, hij was overspannen geraakt door innerlijke verscheurdheid. Alles in het Westen botste met zijn confucianistische levenshouding en opvoeding, waarin ethische waarden als oprechtheid, medemenselijkheid, wellevendheid en trouw van groot belang zijn, zonder hulp van een religie.
‘Hij wist niet wat hij moest doen, zich gewonnen geven aan de Europese cultuur of juist op zoek gaan naar zijn oude Chinese wortels.’
Fernanda herkende tot haar verbazing zichzelf in zijn verhaal. Zij zat klem in een schijnhuwelijk. Ze had zich er bijna mee verzoend dat dit haar leven was: predikantsvrouw, moeder en echtgenote. Toen ze Hiang zonder enige schroom gedachten en gevoelens hoorde verwoorden die uit haar mond hadden kunnen komen, vatte ze moed. Er moest meer zijn in dit leven.
In haar ogen was Hiang toen allang niet meer het jongetje dat bij haar had aangeklopt om er rust te vinden. Ze wist niets van de betekenis van zijn studie, maar ze verstonden elkaar en zij genoot van zijn intelligentie en eruditie. Barend oogde vele malen mannelijker en knapper, maar in Hiang vond ze haar gelijke, een geestverwant. Hij op zijn beurt laafde zich aan haar warmte en gretige nieuwsgierigheid naar het leven.
Hij begreep niets van het christelijke geloof dat haar leven beheerste. Hij moest er meer van weten om de westerse cultuur te kunnen doorgronden, zei hij. ‘Kun jij hem niet opnemen in jouw Bijbelkring?’ vroeg Fernanda aan Barend. Zijn kring zat vol met gevorderde leerlingen, een beginner zou er niet in kunnen meedraaien. ‘Doe jij het dan zelf, dat kun je ook,’ raadde Barend haar aan.
Zo bogen zij zich tweemaal per week naast elkaar over de Bijbel. Hiang begreep weinig van de religieuze verhalen, laat staan van de Bijbelse woorden. Zij zag de verbazing in zijn ogen, de bewondering en langzamerhand begrip voor de teksten. Voor haar gingen de Bijbelverhalen herleven. Zijn kennismaking met het christendom gaf hem rust, haar geloof kreeg een nieuwe glans. Ze ontdeed het van de sleet van jaren, zou ze later zeggen.
‘Dikwijls betrapte ik me erop dat ik meer voor mezelf in de Bijbel las dan voor hem. Juist toen was het dat onze zielen elkaar vonden en wij elkaar onze persoonlijke moeilijkheden begonnen te openbaren. We vonden steun bij elkaar en we verrijkten elkaar.’
Ze waren er niet op uit geweest, er evenmin op voorbereid, maar er leek geen ontkomen aan, ze werden verliefd. Zo verliefd dat Fernanda voor het eerst begon te begrijpen wat liefde tussen man en vrouw kon betekenen.
‘De ijsborst smolt,’ zei ze toen het gebeurde, de ijskorst rondom haar hart, die ze te koud en ondoordringbaar voor de liefde had gewaand, verdween in deze nieuwe en duizelingwekkend vanzelfsprekende liefde. ’s Avonds in de huiskamer luisterde hij naar haar vertolking van liederen van Schubert en Mahler. Ze had hem bereikt door haar zang, zou hij jaren later zeggen.