Mannen en vrouwen geportretteerd door Frans Hals, lijken zo uit het doek te stappen om met ons te keuvelen, om een glas drinken, te lachen en plezier te maken. De vrolijkheid spat van Hals’ schilderijen. En dat in een streng hervormd tijdperk van de Noordelijke Nederlanden, de Verenigde Provinciën van de zeventiende eeuw. Maar Frans Hals (1582/4-1666) putte uit zijn historisch-culturele bagage.
Frans Hals had duidelijk een Zuid-Nederlands temperament.
Dat erkent Bart Cornelis, de Nederlandse commissaris van de superbe retrospectieve over de ooit miskende ‘Haarlemse’ kunstenaar. Frans Hals werd rond 1582/4 geboren in Antwerpen. Oorspronkelijk was de familie uit Mechelen afkomstig. Frans is nog een klein kind wanneer het gezin zich in Haarlem vestigt. Haarlem waar tal van ‘Zuiderlingen’, vooral uit de textielsector, zich nestelen. Vader Hals was eveneens een ‘lakenbereider’, een van de zovelen die rond 1585 bij de val van Antwerpen naar het Noorden emigreren. De braindrain – de intellectuele en economische leegloop – van de Zuidelijke Nederlanden.
Een van zijn vroegst gekende portretten (1611) is dat van Jacobus Zaffius, leider van de katholieke kerk in Haarlem. De stad was sedert 1578 hervormd en dus was het katholicisme verboden, maar het werd wel oogluikend toegelaten.
Of de familie om godsdienstige dan wel economische redenen, of een combinatie van beide, noordwaarts trok, is niet geweten. Bart Cornelis, eveneens conservator van de Nederlandse en Vlaamse schilderijen (1600-1800) van de National Gallery in Londen
Hals keert echter een- of meermaals terug naar Antwerpen. Wat het opzet van die terugkeer was, is ook (nog) niet achterhaald. Heeft hij ooit contact gehad met zijn tijdgenoot-collega Rubens? We blijven in het ongewisse.
De kracht van hét moment
Zo ook over zijn karakter en persoonlijkheid: Frans Hals wordt een zuiders, Bourgondisch temperament toegeschreven. Klopt dat met de werkelijkheid of spelen zijn vrolijke mansmodellen daarin een rol? De luitspeler met zijn warrig haar grinnikt. De man met de slappe hoed monkelt. Pieter Verdonck zwaait – is hij lazarus dronken? – gevechtsklaar met een kaakbeen. Textielmarchand Willem van Heythuysen kwikkelt op de achterpoten van zijn stoel. Valt hij – wel of niet – pardoes achterover?
Frans Hals is weergaloos in het vatten van het moment. Een snapshot .
Hals is meesterlijk in het weergeven van een (glim)lach. Dat precieze ogenblik is bijzonder moeilijk om te schilderen want een lach kan in verf dra een grimas worden. Maar nooit bij Frans Hals. Bart Cornelis
Mensen van vlees en bloed én emoties schildert Hals. Geen verstilde stillevens, geen mythologische verhalen. Mensen in de Gouden eeuw van Nederland.
Daar is natuurlijk de burgerlijke elite: de onversaagde ondernemers die zoetjesaan macht verwerven in de Republiek maar ook in hun (koloniale) wereld: zoals zeevaarder Pieter van den Broecke, pronkend met zijn gouden ketting als aandenken van zijn lange dienst bij de Oost-Indische Compagnie. Zijn reisverhalen getuigen van het drinken van een warm, donker vocht in Yemen: koffie!
Isaac Abrahamsz Massa, met zijn sikje, kijkt ons over de rugleuning van zijn stoel aan. Door het venster in perspectief is een Russisch landschap met bomen te zien, waar Massa zijn rijkdom als graankoopman – met een kennis van de Russische taal – vergaarde.
Elleboog
Self-made men showen dat ze het gemaakt hebben: vaak met die macho-pose waarbij hun uitstekende elleboog met de hand in hun zijde, ruimte inneemt. Die ‘Renaissance elleboog’ toont macht én elegantie bij het poseren. En ze kijken de hedendaagse toeschouwer met een nonchalant zelfvertrouwen aan. Zie mij!
Isaac Abrahamsz Massa laat zich nogmaals afbeelden in het Huwelijksportret met Beatrix van der Laen. Ook in het andere portret van een echtpaar Familie in den landschap en het koppel Pieter Dircksz Tjarck en Marie Larp, volgt Hals wel de traditie om de man rechts en iets hoger gepositioneerd dan de vrouw neer te zetten. Altijd is er een vorm van respect tussen de echtgenoten, hoewel de vrouwen altijd stijver, ietwat gereserveerder met een rechte rug maar wel met rozige wangen naar de schilder blinken. Eén echtgenoot houdt een roze roos in zijn handen, een symbool voor zijn liefde voor zijn vrouw.
Symboliek zit ook in het schilderij van de jongen met een rode, lange pluim op zijn hoed en met een schedel. Een vanitas-object verwijzend naar de vergankelijkheid. Een Memento Mori. Maar Hals schilderde ook boeren, vissersjongens, een rommelpotspeler of Pekelharing (de gelukkige drinker). Er zijn mensen van het volk en dienstbodes zoals het Portret van Catharina Hooft en haar min. Een gemoedelijk plaatje met een snoezig kind in een al te weelderig gewaad. Dat is vermoedelijk een bestelling maar Hals schilderde ook wat hem plezierde, zonder zich af te vragen of er wel een markt voor was.
Kijk maar naar Malle Babbe, een portret vol mededogen van een lachende geestesgestoorde vrouw met een grote metalen bierpul.
Hoe schilder hoe wilder
Zijn eerste biograaf Arnold Houbraken meldt in 1718 dat Hals elke dag… dronk en dist nog andere saillante nieuwtjes op. De waarachtigheid van die anekdotes is vaak twijfelachtig.
Hals leidde in zijn jeugd een ‘lüstich’ leven. (suggestie van een tweede biograaf)
Was Hals een beetje een artistieke bohémien? Hoe schilder hoe wilder. Onmiskenbaar zijn de eerste werken hupser, wellustiger en versoberen de personages, althans hun kledij.
Vermoedelijk genoot Hals zijn opleiding bij Karel Van Mander (1548-1606), nog een uitgeweken kunstschilder uit het Vlaamse Meulebeke en schrijver van het Schilder-boeck (1604), een belangrijke bron over de kunst(enaars) in de Lage Landen. Van Mander, een mennoniet, stichtte in Haarlem een kleine academie waar schilders, weg van de traditionele Sint Lucasgilde, konden leren schilderen naar naaktmodellen. Eigenlijk was dat toen verboden.
Misschien komt die anatomische kennis Hals van pas bij het schilderen van de grote formaten als het Feestmaal van de officieren van Sint Joris Schutterij. In een ruim tien jaar later statieportret van diezelfde Burgerwacht zou Hals zichzelf mogelijk afgebeeld hebben. Maar dat is omstreden.
Voor die grote gezelschapsschilderijen portretteerde Hals elk lid apart in zijn studio en ‘choreografeerde’ zo dan op een briljante wijze het gemeenschapsportret met verf. Het is een bonte bende.
Hals was een drukbezette en productieve schilder; maar als het hem niet zinde, liet hij de opdracht liggen zoals bij de grote opdracht voor de schuttersgilde De magere compagnie. Hij weigert nog naar Amsterdam te reizen om het groepsportret te voltooien. De hand van Pieter Codde die de klus moest klaren, is duidelijk niet zo zwierig als die van de meester.
Virtuoos ‘alla prima’
Ondanks zijn hoge productie was Hals niet echt bemiddeld en soms zelfs zo arm dat hij niet eens brandstof kon kopen om zijn gezin te verwarmen. Uit zijn eerste huwelijk met Anneke Harmens had hij drie kinderen. Twee jaar na het overlijden van zijn eerste eega in 1615 huwt Hals opnieuw en met Lysbeth Reyniers krijgt hij… elf kinderen. Hals was intussen ook zijn wilde haren kwijt en alsnog lid van de St Lucasgilde en zelfs van de Rederijkerskamer geworden.
Hals schilderde veel en vlug. Behendig. Want hij maakte zelden of nooit een ondertekening. Vingervlug smeert hij verfstrook over verfstrook, soms als de verf nog nat is: alla prima. Het is een gewaagde maar een virtuoze techniek die Hals als geen beheerst. De snelle handeling versmelt met het vluchtige van het opgevangen en weergegeven moment. Spontaan, levendig, kwikzilver… Het wordt soms bijna abstract. Maar die losse pols en de gedreven, spontane, ‘slordige’ verfstroken raken uit de mode en na zijn overlijden dompelt Hals in de vergetelheid.
In de negentiende eeuw wordt hij opnieuw ontdekt door een Franse kunsthistoricus en door schilders als Manet en zelfs Van Gogh bewondert hem. In een brief schrijft Vincent:
Hals schilderde niets dan portretten, portretten en portretten. Maar ze zijn evenveel waard als Dante’s Paradijs en de Michelangelo’s en de Rafaëls en zelfs de Grieken.
Maar vooral de roemruchte verkoop in 1865 van het schilderij De lachende cavalier, plaatst hem opnieuw in de schijnwerper. Dit enigmatische doek van een mysterieuze, maar bijzonder zelfverzekerde manspersoon in pronkerige outfit – alweer met die Renaissance-elleboog – werd door de markiezin van Hertford voor de neus van de baron James de Rothschild weggesnoept. De veilingprijs bedroeg zesmaal de geschatte prijs.
Oude Mannen?
Ook in het Bourgondische Brussel wordt monkelend naar de Haarlemse voorganger gekeken. In 1914 geven de organisatoren van de Great Zwans Exhibition hun draai aan De regenten van het Oude Mannenhuis. Als een kwajongen had de tachtigjarige Hals met die stijf poserende achtbare hoekstenen van de gemeenschap een frats uitgehaald. In de rechterbenedenhoek komt tussen al het strenge zwart van de habijten met een witte kraag, plots een knie in een scharlakenrode kous piepen.
De Brusselse zwanzers zijn verzot op die vrolijke Frans en zij, de Beheerders van de Great Zwans, herschilderen hun hoofden op de statige Noorderse portretten. Daarmee volgen ze het voorbeeld van landgenoot Léon Herbo, die andere zwanzende Belg die zijn monkelende zelf al in een regentenhabijt had geschilderd. Met het opschrift:
Un de mes ancêtres. (een van mijn voorouders)
Een wat speels eerbetoon maar toch een honneur.
De tentoonstelling Frans Hals is tot 21 januari 2024 te zien in The National Gallery in Londen, van 16 februari tot 9 juni 2024 in het Rijksmuseum in Amsterdam en nadien verhuist ze naar Berlijn.