Heidens verleden – indringende inventarisatie van een pre-christelijk verleden

Heidense heiligdommen – Judith Schuyf
6 minuten leestijd
Spijkerboom in het Belgische Herchies
Spijkerboom in het Belgische Herchies (CC BY-SA 3.0 - Jean-Pol GRANDMONT - wiki)

‘Niet scheel kijken als het twaalf uur slaat. Loop nooit onder een ladder door. Niet zweren, als je het toch doet, mag je niet je opgestoken vingers spreiden. Pas op voor een zwarte kat die voor je oversteekt. Hang een hoefijzer niet met de open kant naar beneden want dan loopt het geluk eruit. Vrijdag de dertiende is een riskante dag’.

Ze zijn er nog wel, die oude ingeroeste angsten, die soms zomaar in ons opkomen. Je weet nooit helemaal zeker immers. Waar komen ze vandaan? In haar dit jaar uitgekomen boek Heidense heiligdommen – zichtbare sporen van een verloren verleden geeft historica en archeologe Judith Schuyf een uitgebreide inventarisatie van alles wat er te weten valt van het ‘heidendom’, inclusief de inlijving door het vroege christendom en alles wat er na meer dan duizend jaar kerk en kerstening nog over is van die oude imprint aan gewoonten, opvattingen, landschappen en rituelen. Het is een verrassend boek geworden, al was het maar omdat Schuyf zo veel sporen weet op te duiken.

I

Natuurlijk weten we het belangrijkste niet. Hoe mensen ooit dat ‘heidendom’ beleefden laat zich nauwelijks beantwoorden. Het ontbreekt simpelweg aan goede bronnen. Toch is duidelijk dat onze voorouders in de zevende en achtste eeuw hun sacrale plekken bloedserieus namen. Wie heilige bomen kapte of al even heilige runderen slachtte, verdiende de doodstraf. Dat ondervond de oude evangelist en heilige-eiken-kapper Bonifatius in 754 te Dokkum aan den lijve. Opvolger Willehad ontsnapte op het nippertje aan datzelfde lot. Dat schennis een halszaak was blijkt ook uit de optekening van de Friese wetten, waarvoor Karel de Grote al voor 800 opdracht gaf. Wie een tempel onteerde, werd gecastreerd, zijn oren afgehouwen en naar zee gebracht om geofferd te worden, zo tekenden zijn klerken op. Dat loog er niet om, ook een reden om niet al te nostalgisch te doen over dat oude geloof.

Bonifatius laat de heilige eik omhakken - Schilderij uit 1737
Bonifatius laat de heilige eik omhakken – Schilderij uit 1737 (Publiek Domein – wiki)

Wat we wél weten is dat de overgang van heidendom naar christendom eeuwen zou duren. Lange tijd bleven beide tradities naast elkaar bestaan, schrijft Schuyf. Paus Gregorius de Grote had rond 600 op de vraag naar de omgang met de oude gewoonten en rituelen een intelligent antwoord gegeven. Hij wilde het oude niet verbieden maar herkaderen, de stroom niet afdammen, maar verleggen. Geef die oude offerplaatsen een lik nieuwe verf en bid er daarna het Onze Vader, zo zou je hem kunnen parafraseren. Die strategie werd ook wel gevolgd. Prachtig voorbeeld is de schepping rond 830 van de Heliand, een evangelie in dichtvorm en doelbewust hertaald naar de krijgshaftige idealen van de door Karel kort geleden bloedig verslagen Saksen. Doelgroepgerichte evangelisatie dus.

“Het christendom was minder ruimdenkend, hun na-ijverige God duldde geen rivalen.”

Toch waren de verschillen immens. Het christendom was een religie van het boek, van een hiërarchische organisatie die eigen opvattingen streng bewaakte. Het heidendom kende een bonte mix aan tradities, mythen en rituelen die alleen via overlevering een weg naar nieuwe generaties vond. Tegenover een nauwgezet uitgeschreven leer stond een diverse en veranderlijke praktijk met als kern de verering van een ‘veelheid aan bovennatuurlijke’ krachten. Van een ‘leer’ of ‘dogma’ was geen sprake. Mensen hoopten het bovennatuurlijke gunstig te stemmen door offers te brengen, want het leven was kort, gevaarlijk en onvoorspelbaar. Het goddelijke openbaarde zich in talloze (natuur)goden, sacrale plaatsen, momenten en rituelen. Voor elk verering was er wel een plaatsje onder de zon. Het christendom was minder ruimdenkend, hun na-ijverige God duldde geen rivalen.

Dat christendom sleet eerst maar oppervlakkig in, nog tot in de zestiende eeuw zouden er in de moerassen offers gebracht worden, aldus Schuyf. Elders in Europa leefde de oude natuurgodsdienst nog honderden jaren voort. In 1222 later zou de pauselijke gezant Olivier van Keulen, aan de Groningse abt Emo van het jonge premonstratenzer klooster Wittewierum, uitleggen dat de veroveringen van de Duitse Orde in Lijfland, Estland en Pruissen hun vruchten afwierpen. Deze volken waren eindelijk bevrijd van hun dwaalleren en van hun…

“…heidense afgoden: bos- en boomnimfen, berg- en dalgodinnen, trollen, saters en faunen, … speciale heilige wouden … bronnen en bomen, bergen en heuvels, rotsen en dalen”.

Nu gold ook daar de “gezonde leer, de geheimenis van het vleesgeworden woord, Jezus Christus …”.

Pas toen het systeem van parochies vanaf de late tiende eeuw werd uitgerold over de (on)gelovigen, kerfde het christendom zijn signatuur dieper in de volksziel. Wie daarbuiten stond moest wel op de woeste gronden wonen, op de heide, heiden zijn. De snelle toename van kerken en kloosters daarna zorgde voor een meer diepgaande kerstening. Concilies dwongen de gewone parochianen in het gareel van nieuwe verplichtingen rond biecht, mis en huwelijk. Toch bleven er ondanks de nieuwe strengheid er in het grote katholieke huis veel kamers, ook voor oudere rituelen in een nieuwe jas van volksgeloof.

Daarmee komen we aan een ander thema van dit boek, wat kunnen we er vandaag de dag nog van zien? Het is wat mij betreft het interessantste en meest opzienbarende deel van deze inventarisatie: de eindeloze reeks voorbeelden van overleving, overlevering en vervorming van oude pre-christelijke gewoonten, gebruiken, rituelen en landschappen. Een paar voorbeelden.

II

Schuyf opent haar boek met de vondst in 2005 van een palenkrans of beter gezegd de bijna drieduizend jaar oude resten ervan in het Noord-Hollandse Heiloo. In de plaatselijke pers heette de vondst al snel ‘Woodhenge’, natuurlijk met een verwijzing naar de Britse moeder van alle prehistorische monumenten, Stonehenge. Elders in Heiloo was een tweede krans aangetroffen. In beide gevallen ging het om ‘rituele plekken, waar de gemeenschap hun overleden leiders eerde’, aldus de website Oneindig Noord-Holland. Vlakbij de eerste krans lag een grafheuvel, terwijl de tweede krans crematieresten bevatte, er was dus een verbinding met de voorouders. Ook elders in Nederland neemt het aantal van dergelijke vondsten toe, aldus Schuyf.

Aartsengel Michaël (Guido Reni)
Aartsengel Michaël (Guido Reni)
Nergens was de overname door het nieuwe geloof groter dan op het terrein van de magische handelingen, schrijft Schuyf, magie werd onderdeel van de volksreligie. Plaatselijke bovennatuurlijke machten konden na de kerstening voortleven als lokale bronheilige of als genezer. Donar werd vervangen door de apostel Petrus, Wodan door de aartsengel Michael. De eerste stond voor huwelijk en vruchtbaarheid, bescherming van vee en akkerbouw. Lang stond de donderdag daarom bekend als beste dag om te trouwen, of te zaaien. Hemelvaartsdag bleef vallen op de donderdag. Vrouwelijke godinnen als Nerthus, Nehalennia en Hludana verloren hun plek in het alledaags geloof aan de Maagd Maria. Oude jaarfeesten kregen een christelijk sausje, zoals Kerstmis en Pasen op de wisseling van de jaargetijden. Bedevaarten en processies kenden voorlopers. Bomen bleven soms vereerd, net als stenen. Soms hing – en hangt – men linten of kleding in bomen, in Brabant zijn bedevaartsoorden gewijd aan Onze Lieve Vrouwe ter Linde en Onze Lieve Vrouw ten Heilige Eik. Een amalgaam van oud en nieuw dus. (198) In het Drentse Yde konden lijders aan een liesbreuk of hernia in de negentiende en de vorige eeuw een spijker in een linde slaan, in de spijker- of breukenboom. Zodra de spijker door de bast was overgroeid zou de kwaal genezen zijn. Twee van de vier lindes staan er nog altijd, in een ervan zijn de spijkers nog te zien. De bijbehorende spreuk is met de wind verdwenen.
https://www.entoen.nu/nl/drenthe/tynaarlo/breukenboom

III

Heidense heiligdommen Zichtbare sporen van een verloren verleden
Heidense heiligdommen – Zichtbare sporen van een verloren verleden
Schuyf verzamelde een onwaarschijnlijke hoeveelheid voorbeelden van oude rituelen en plaatsen in het landschap waar daarvan nog iets te ervaren valt. Behalve uit archeologische en historische bronnen (Strabo, Plinius, Caesar, Tacitus) putte ze uit de schatkamers van het Meertensinstituut, vooral de volksverhalen en de databank van bedevaarten. Verder benutte ze de dertien delen van Van der Aa´s negentiende-eeuwse Aardrijkskundige beschrijvingen, omdat deze vele, intussen verloren, heidense plaatsen opsomt. Geen eenvoudige klus dus om al die vondsten te volgen, te analyseren en in een kader te gieten. Het is een karwei dat alleen al vanwege zijn omvang bewondering afdwingt.

Tegelijk is dat ook een nadeel, want het boek is soms meer een opsomming dan een betoog. Na het derde zonnerad hoeft de gemiddelde lezer niet perse te weten dat er ook nog een vierde of vijfde in ergens is aangetroffen. Schuyf lijkt echter compleetheid na te streven. Dat maakt dit boek soms meer een naslagwerk, wat de leesbaarheid in het algemeen geen goed doet. Ander minpunt is dat zoveel onduidelijk blijft, onzeker is, veel verklaringen zijn voorzien van ´misschien´, ´mogelijk´ of ´zou kunnen´. Speculatie is natuurlijk onvermijdelijk bij een onderwerp als dit, maar soms bekruipt de lezer het gevoel dat we soms meer willen verklaren dan eigenlijk kan. Tenslotte zou de antropologie meer licht kunnen werpen op toverij, magie en volksgeloof. Maar ook zonder die invalshoek is dit een buitengewoon interessant boek.

Boek: Heidense heiligdommen – Zichtbare sporen van een verloren verleden
Ook interessant: Heilige Bonifatius – In 754 vermoord bij Dokkum

Bekijk dit boek bij:

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×