Men kan niet vergen dat iedereen een held is.
Met deze woorden illustreerde domineeszoon Victor Henri Rutgers (1877-1945) dat trouw en beginselvastheid voor hem zwaarder wogen dan eer en roem. Ooit gekenschetst als de ‘grandseigneur van gereformeerde huize’, was hij gedurende de eerste twee bezettingsjaren rector magnificus van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Om contact te leggen met de regering in Londen ondernam hij een poging de Noordzee over te steken en was daarmee waarschijnlijk de oudste Engelandvaarder.
Toen de oorlog uitbrak had Rutgers een indrukwekkende staat van dienst opgebouwd. Nadat hij minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen was geweest in het eerste kabinet-Colijn (1924-1925) werd hij hoogleraar Romeins recht en strafrecht aan de VU. In de jaren dertig vertegenwoordigde hij Nederland in diverse commissies van de Volkerenbond. Maatschappelijke bevlogenheid toonde hij als voorzitter van het Protestantsch Hulpcomité voor Uitgewekenen om Ras of Geloof, dat protestants gedoopte Joodse vluchtelingen uit Duitsland opving.
Rutgers stond erom bekend dat hij tot diep in de nacht doorwerkte. Eén van zijn studenten (de latere minister W.F. de Gaay Fortman) herinnerde zich hoe Rutgers staande op het achterbalkon van de tram in slaap viel. Als de conducteur langs kwam, kocht hij een kaartje voor zijn professor: ‘Rutgers is voor een gulden of zeven bij mij in het krijt blijven staan van alle kwartjes die ik voor hem betaald heb.’ Bij de aanvaarding van het rectoraat aan de VU begin juni 1940 klaagde hij dat zijn nachtelijke studie zo gestoord werd door het lawaai van luchtafweergeschut, vliegtuiggeronk en sirenegeloei.
Op principiële en juridische gronden veroordeelde Rutgers de bezetting. Maar nog erger, zo liet hij zich eens ontvallen, vond hij ‘dat ze onze cultuur vernietigen’. In augustus 1940 trad Rutgers in de Amsterdamse Apollohal op als voorzitter van een door de Christelijk Historische Unie (CHU) en de Antirevolutionaire Partij (ARP) belegde manifestatie. De meer dan zeventienduizend aanwezigen hoorden Rutgers betogen dat de bezetting niet inhield ‘dat de denkbeelden die over de grens de toon aangeven nu ook de onze moeten worden’. In reactie op deze bijeenkomsten arresteerde de bezetter tientallen confessionele politici, onder wie Rutgers. De gevangenisstraf die hierop volgde beperkte zich tot drie weken. Rutgers’ tweede gevangenschap, bijna drie jaar later, duurde aanmerkelijk langer. Van 1 april tot 3 september 1943 zat hij als gevangene 2162 in cel 605 van het het Oranjehotel in Scheveningen. Bij zijn vrijlating vernam hij dat hij het slachtoffer was van een persoonsverwisseling: de Duitsers moesten niet hèm hebben, maar een naamgenoot die partijsecretaris was van de Liberale Staatspartij.
Dat zijn arrestatie op een misverstand berustte, betreurde hij ten zeerste. Het gaf hem echter troost dat de Duitsers zelf een vergissing hadden gemaakt. Want in drie jaar bezetting was Rutgers uitgegroeid tot ‘één der meest strijdbaren en actieven’ van het gereformeerde verzet, aldus Loe de Jong.
Rutgers gaf leiding aan het Schoolverzet. Toen de Duitsers in het voorjaar van 1941 voorschreven dat leerkrachten niet meer door de schoolbesturen maar door het departement benoemd moesten worden, gaf hij ze advies hoe ze deze regeling konden ontwijken. Ook stond Rutgers in de tweede helft van 1942 aan het hoofd van de ondergrondse ARP, toen partijleider Jan Schouten gevangen zat. Voor het illegale blad Trouw, dat zijn schoonzoon Sieuwert Bruins Slot in januari 1943 had opgericht, schreef Rutgers regelmatig artikelen. In zijn beschouwingen veroordeelde hij het gebruik van geweld; de liquidatie van generaal Seyffardt door verzetsgroep CS-6 zag hij als een teken dat de oorlog ‘het zedelijk oordeel en zedelijk besef uit het spoor heeft gebracht’.
De vrees voor moreel verval ging in gereformeerde kringen gepaard met de wens tot herstel van de vooroorlogse verhoudingen. Voor het behoudende volksdeel kwam verzet voort uit overtuiging. Men vroeg zich echter af of hun activiteiten wel voldoende bekend waren in Londen. De behoefte groeide om de regering in ballingschap te informeren; een taak die toevertrouwd werd aan Rutgers. De 66-jarige professor moest naar Engeland zien te komen.
Op woensdag 26 april 1944, tegen zes uur ‘s avonds, begaf Rutgers zich naar de haven van Dordrecht. Daar trof hij vier mannen die hem bij de overtocht zouden vergezellen. Voorafgaand aan de afvaart ging Rutgers voor in gebed. Bij Hellevoetsluis werden zij beschoten met lichtspoormunitie, wat Rutgers opgetogen een ‘prachtig vuurwerk’ noemde. Veertig kilometer uit de kust sloeg het noodlot toe: de motor begaf het. Tweeënhalve dag dobberde de houten sloep stuurloos op zee. Door de getijdestroming dreef het bootje terug naar de Zeeuwse kust waar het zaterdagmiddag 29 april door drie Duitse patrouilleschepen werd onderschept. Rutgers, die zijn reisgenoten had opgebeurd met raadsels en verhalen, hield ook nu nog de moed erin: ‘wat een heerlijke dag, ik ben nog nooit zo mooi Veere binnengevaren. Ik had dit voor geen geld willen missen.’
Het Marinegericht veroordeelde Rutgers tot twee jaar tuchthuisstraf. Hij werd overgebracht naar de gevangenis van Bochum waar hij op 5 februari 1945 overleed – waarschijnlijk aan uitputting, al zijn er ook verhalen bekend waarin wordt gesproken over mishandeling als doodsoorzaak. Rutgers leeft voort als naamgever van een vijftal straten en er is zelfs een rododendron (dr. V.H. Rutgers Catawba Rhododendron) naar hem vernoemd.
Overzicht van boeken over de Tweede Wereldoorlog