Het ‘Plan Ludendorff’

23 minuten leestijd
Hindenburg en Ludendorff
Hindenburg en Ludendorff - Schilderij van Hugo Vogel, ca. 1917
Duitse troepen vertrekken naar het front
Duitse troepen vertrekken naar het front

De vergadering van 17 oktober 1918

Op 17 oktober kwam men weer bijeen. De notulen van deze belangrijke vergadering, citeer ik hier in verkorte vorm. (4)

Naast de Rijkskanselier en Ludendorff namen verder nog deel de vicekanselier, de minister van Oorlog, de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de chef van de Admiraliteitsstaf, generaal Hoffmann en andere ministers en hoge officieren.

De Rijkskanselier gaf een kort overzicht van de situatie zoals hij die zag en deelde mee een antwoordnota van de Amerikaanse president te hebben ontvangen die scherp van toon was en ook een aantal eisen bevatte. Hij zag daarin een teken dat de Amerikaanse president onder zware druk stond zowel vanuit z’n eigen regering als ook van de geallieerden. Alvorens die nota te beantwoorden wilde hij eerst volledig op de hoogte worden gesteld van de werkelijke en actuele militaire situatie.

Zich tot Ludendorff wendende sprak hij:

“Ik heb uwe excellentie daarom een aantal vragen voorgelegd welke ik graag in de loop van deze vergadering beantwoord zag. De eerste vraag is of door het overplaatsen van onze troepen uit het oosten naar het Westfront, een situatie zal ontstaan welke ons in staat zal stellen de strijd nog gedurende langere tijd voort te zetten. De tweede vraag is of het mogelijk zal zijn meer troepenmateriaal uit het Vaderland bijeen te krijgen en zo ja, of dit dan invloed zal hebben op onze kansen nog verder te vechten”.

Ludendorff gaf te kennen dat het beantwoorden van deze vragen onmogelijk was. Hij kon niet in de toekomst kijken, zo stelde hij en vervolgde met de uitspraak: “zonder geluk vaart niemand wel”.

Erich Ludendorff in 1918
Erich Ludendorff in 1918
Daarop begon een urenlange discussie waarin naast de militaire, ook de politieke consequenties van het al dan niet opgeven van de strijd nauwkeurig werden onderzocht. Al snel bleken de enorme moeilijkheden die men zou ondervinden als men versneld troepen vanuit het Oosten zou willen overplaatsen. Het ging daarbij om miljoenen mannen en enorme hoeveelheden materiaal en generaal Hoffmann schatte minstens drie maanden nodig te hebben om zo’n operatie te kunnen uitvoeren.

Uiteraard besefte men dat dit politiek ook enorme consequenties met zich mee zou brengen. Ook het terugtrekken van de Duitse troepen uit de Oekraïne kwam ter sprake. Ludendorff gaf aan dat het gelijktijdig terugtrekken uit alle bezette gebieden volgens hem tot een fors tekort aan grondstoffen, nodig voor het continueren van de strijd, zou leiden. Aan de andere kant, zo stelde hij, als ontruiming inderdaad noodzakelijk zou zijn, dan moest dat ook zo snel mogelijk gedaan worden zonder op de gevolgen daarvan te letten.

Minister Scheidemann, die de vergadering met toenemende onrust gevolgd had, stelde nu de vraag of, als aan alle wensen van Ludendorff zou worden voldaan, de strijd nog drie maanden zou kunnen worden voortgezet en als dat het geval was, of het leger dan daarna niet alsnog zou moeten opgeven. Ludendorff antwoordde dat een spoedige geallieerde doorbraak mogelijk – maar op dat moment niet meer erg waarschijnlijk was.

Nu nam de Rijkskanselier weer het woord en vroeg zich af of het vaderland nog wel bereid en in staat zou zijn het opperbevel de noodzakelijke troepen te leveren. Ludendorff reageerde door vast te stellen dat hij al sinds 1916 aangedrongen had op meer mensen, maar ze nimmer had gekregen. De minister van Oorlog, Scheüg, kwam nu met een uitermate verrassend antwoord.

Volgens hem zou het, weliswaar met enige moeite, mogelijk zijn eenmalig nog 637.000 man bijeen te brengen voor snelle inzet aan het front. Dit zou wel betekenen dat men daarna gedurende een half jaar nog slechts 100.000 man per maand reservetroepen bijeen zou kunnen brengen in plaats van de benodigde 190.000, maar daarna zou men dan tot de herfst 1919 weer maandelijks ongeveer 150.000 man reservetroepen kunnen suppleren onder andere door de lichting 1901 sneller onder de wapenen te roepen. (5)

Het zal duidelijk zijn dat Ludendorff bijna van zijn stoel viel van verbazing toen hij dit vernam. De generaal riep uit:

…hätten wir diese günstigen Zahlen schon jetzt gehabt, so hätten wir die Krise an der Westfront nicht bekommen, und wen ich die Leute bekomme, sehe ich vertrauensvoll in die Zukunft. Ich muss aber die Leute bekommen, und zwar bald bekommen, dan können wir wieder hoffnungsfreudig sein”.

Ludendorff kon z’n oren dus haast niet geloven en verklaarde dat het moreel van de troepen te velde enorm zou worden opgevijzeld als men hen kon vertellen dat ze door het vaderland niet in de steek zouden worden gelaten maar dat er een enorme troepenmacht gereed stond om hen te hulp te snellen.

De minister van Oorlog vroeg zich af of Ludendorff niet veel te optimistisch was. “Heeft U wel rekening gehouden met het feit dat de Amerikanen veel grotere reserves hebben dan wij?” Ludendorff antwoordde dat de Amerikanen natuurlijk niet onderschat moesten worden maar zeker ook niet overschat. Tot nu toe waren ze nog geen echt probleem en de Duitse soldaat voelde zich superieur ten opzichte van de Amerikanen en hij wees er op dat alle Amerikaanse aanvallen tot dan toe waren afgeslagen, zelfs toen de Duitsers aanzienlijk in de minderheid waren. Voor de Amerikanen waren zijn soldaten niet bang, voor de Britten had men veel meer respect, zo verklaarde hij.

Philipp Scheidemann
Philipp Scheidemann
Wederom mengde Scheidemann zich nu in de discussie:

“Ik geloof graag, dat we in staat zullen zijn enige honderdduizenden manschappen bijeen te krijgen voor inzet aan het front maar men vergist zich als men denkt dat daarmede de zeer slechte stemming aan het front en in het Vaderland verbeteren zal. Het tegendeel zal, naar mijn vaste overtuiging, het geval zijn. Er is een wisselwerking gaande. De verlofgangers brengen van het front allerlei negatieve berichten mee en als ze weer naar de troep gaan brengen ze weer nieuwe negatieve berichten uit het vaderland naar hun kameraden.
De arbeiders zeggen: ”Lieber ein Ende mit Schrecken als ein Schrecken ohne Ende”. De oplossing van dit probleem is “eine Kartoffelfrage”. Er is geen vlees en vet meer, aardappelen kunnen we niet meer verstrekken en er is zeer grote nood onder de bevolking. In feite is het een raadsel hoe de mensen zich nog in leven houden en zolang we niet in staat zijn dat probleem op te lossen, zal de stemming niet verbeteren”.

Ludendorff merkte nu op dat dan alles in het werk gesteld moest worden om de stemming de komende weken in de hand te houden. “Als het ons lukt de winterperiode te bereiken dan zijn we al heel ver”.

De vicekanselier was van mening dat het Duitse volk beïnvloed was door de wapenstilstandsaanvraag en door de scherpe nota’s van president Wilson. Daardoor was de stemming zo slecht. Zou men echter vernemen dat de regering vastbesloten was de strijd nog niet op te geven, dan zou de sfeer wel verbeteren, wel een bewijs hoe slecht hij de werkelijke situatie inschatte.

De Rijkskanselier merkte nu op dat hij de situatie nog steeds niet geheel begreep. Eerst was hem gezegd dat er onmiddellijk een wapenstilstand moest komen en dat elk uur uitstel honderdduizenden mensenlevens zou kosten en het einde zou kunnen betekenen.

“Nu deelt U mij mede dat er nog hoop is en dat we nog enige tijd kunnen doorvechten. Hoe is dat nu mogelijk?”

Ludendorff antwoordde dat de ernst van de situatie nog niet was veranderd en dat het leger nog steeds met de rug tegen de muur vocht. Maar met de voorgestelde versterkingen in het veld zou ook de onderhandelingspositie van de Rijkskanselier worden vergroot en dat was nu toch juist ook zijn uiteindelijke doelstelling?

De Rijkskanselier beaamde dit maar vroeg daarop hoe sterk het leger aan het Westfront op dat ogenblik was waarop de overste Heyde antwoordde dat er in theorie 191 divisies aan het front stonden maar dat in 28 divisies de bataljonssterkte nog maar ongeveer 200 á 300 man bedroeg en bij veel andere divisies ongeveer 400 á 500 in plaats van de gebruikelijke 800 tot 1000 man. Hieraan voegde Ludendorff toe dat de beloofde versterkingen de situatie dus totaal zouden veranderen en hij de bataljonssterkte weer op het oude niveau zou kunnen brengen.. “Hätten wir da vollkräftige Bataillone, so wäre die Lage gerettet” zo stelde hij.

Erich Ludendorff (Bundesarchiv)
Erich Ludendorff (Bundesarchiv)

De Rijkskanselier liet zich door dit optimisme echter niet van de wijs brengen. Hij stelde de vraag hoe het, na het ontruimen van de Oekraïne met de olietoevoer zou staan. Zou men niet gedwongen worden de U-bootoorlog te stoppen of binnen niet al te lange tijd niet meer over vervoersmiddelen kunnen beschikken wegens gebrek aan olie?

De minister van Oorlog antwoordde dat dit inderdaad een groot probleem zou zijn. Als Roemenië niet meer ter beschikking zou staan kon men de oorlog z.i. nog hoogstens anderhalve maand voortzetten. Admiraal von Scheer verklaarde echter dat de marine over eigen voorraden beschikte en nog zeker acht maanden voort zou kunnen.

Prins Max stelde nu de vraag of bekend was hoe het met de reserves van de geallieerden stond. Overste Heyde antwoordde dat men daar nu over 220 divisies kon beschikken tegen 191, minder complete, Duitse divisies. Men besprak daarop het gevaar van een Italiaanse aanval, via Oostenrijk-Hongarije, rechtstreeks op Duitsland.

Ludendorff meende dat dit voorlopig nog niet aan de orde was en hij zich daarover nog geen zorgen maakte. Ook aan een aanval vanuit Rusland geloofde hij niet omdat de Sovjet strijdkrachten niet gevechtsklaar waren door de chaos die daar heerste.

Over de toename van de Amerikaanse strijdkrachten bestond onduidelijkheid. De Amerikanen zelf hadden bekend gemaakt dat hun troepensterkte in het voorjaar van 1919 ongeveer 2,3 miljoen man zou bedragen. Daarentegen nam de gevechtskracht van de overige geallieerden duidelijk af. De Franse legers waren sterk ingekrompen, de Britse divisies telden geen twaalf, maar nog slechts negen bataljons. Gezien de zeer ernstige economische situatie in Groot Brittannië had men de mijnwerkers uit het leger in Frankrijk naar Engeland moeten terugzenden hetgeen van grote invloed was op de sterkte van het Britse leger.

De Rijkskanselier vroeg daarop, nadat hij had vastgesteld dat Duitsland aan reserves op korte termijn, dus zo’n 600 á 700.000 man zou kunnen inzetten, naar de toestand van het materieel.

Ludendorff antwoordde dat alhoewel de geallieerden driemaal zoveel vliegtuigen bezaten als Duitsland, de Duitse luchtmacht nog steeds het overwicht in de lucht had. Met de tanks lag dat anders, de geallieerden hadden er meer maar daar stond tegenover dat de grootste angst voor tanks bij de Duitse troepen was verdwenen. Ze bleken zeer kwetsbaar en men had speciale Tankjäger Bataillons gevormd die er een sport van maakten de vijandelijke tanks uit te schakelen. Hij verwachtte verder dat in het voorjaar de industrie in staat zou zijn meer tanks te bouwen dan tot nu toe en dat zo de achterstand zou kunnen worden ingehaald. De Rijkskanselier stelde nu de belangrijkste vraag tot dat moment:

“Zullen wij, als we doorvechten, de oorlog onder betere omstandigheden kunnen beëindigen dan nu het geval is?”.

Admiraal Scheer antwoordde kort en bondig:

“De situatie zal voor ons beter, en voor onze tegenstanders moeilijker worden.”

Graaf Roedern merkte op dit te betwijfelen. Hij was van mening dat er al te vaak gesteld was dat de situatie bij de vijand sterk verslechterde maar tot nog toe had hij daar niet veel van gemerkt.

“Als men bedenkt dat de kust van Vlaanderen door ons zal moeten worden ontruimd, dat Oostenrijk momenteel vredesbesprekingen voert en dat we in de Middellandse Zee binnenkort ook niet meer over onze onderzeebootbases kunnen beschikken, wordt onze situatie dan juist niet veel slechter?”

Volgens admiraal Scheer had het uitvallen van de onderzeebootbases geen invloed op de aanvalskracht van de Duitse onderzeeboten. Integendeel zelfs, deze zouden zich nu meer richten op de Britse eilanden en hun onmiddellijke omgeving waardoor ze veel gerichter konden worden ingezet en met toenemende resultaten. Hoewel ook hij niet kon voorspellen wanneer de vijand zou moeten opgeven, was het belangrijk deze voortdurend onder zware druk te zetten. Dit zou zich in elk geval vertalen in politieke resultaten.

Graaf Roedern liet zich daarmee echter niet afschepen. Hij vroeg zich af waarom men er niet in geslaagd was te voorkomen dat de Amerikanen met honderdduizenden tegelijk per schip de zee overstaken. Waarom werden deze schepen niet getorpedeerd? Von Scheer gaf daarop een uiterst merkwaardig antwoord.

“Men kon toch moeilijk alle torpedo’s uitsluitend op troepentransportschepen afvuren? Torpedo’s gebruikte men om zoveel mogelijk scheepsruimte naar de bodem van de zee te jagen, dat was belangrijker dan het doen zinken van troepenschepen.”

Woodrow Wilson
Woodrow Wilson
De vicekanselier vroeg zich af, wat de reden was dat de militaire situatie er nu beter zou uitzien dan een maand geleden. Ludendorff antwoordde dat de geallieerde aanvallen duidelijk waarneembaar verzwakt waren, men zette de aanvallen niet meer zo krachtig door dan voorheen. De fut was er kennelijk uit. Daarbij kwam dat vooral bij de Amerikanen, veel griep voorkwam (Spaanse griep) en terloops waarschuwde hij dat die griep, in een zeer ernstige vorm, nu ook bij de Duitse troepen van zich deed spreken.

De Rijkskanselier vroeg:

“Is de militaire situatie dan nu minder alarmerend dan op drie oktober toen mij gevraagd werd om bij Wilson om vrede te vragen?”

Ludendorff antwoordde hierop ontwijkend en zei van mening te zijn dat in plaats van zware eisen van de geallieerden te aanvaarden, men hen beter kon toevoegen dat ze daar dan maar voor moesten vechten.

De Kanselier reageerde met: “en als ze dat gevecht dan winnen, zullen we er dan niet veel slechter voorstaan?”. Ludendorff antwoordde hierop dat de situatie moeilijk nog slechter kon worden dan ze al was, een antwoord waar de Rijkskanselier natuurlijk niet veel mee kon doen. Hij reageerde dan ook terecht geïrriteerd en antwoordde: “Ja zeker wel, ze vallen dan Duitsland binnen en verwoesten ons land volledig”, waarop Ludendorff niet kon nalaten tegen te werpen dat het zover nog lang niet was. (6)

Graaf Roedern probeerde beide heren weer terug te brengen tot de kern van de zaak en vroeg zich af of, zelfs als het zou lukken langzaam terug te trekken op nieuwe linies, de geallieerden en vooral de Amerikanen dan niet zouden beseffen dat de Duitse reserves uitgeput raakten en het dus maar een kwestie van tijd zou zijn voor men Duitsland volledig op de knieën kon dwingen?

Ludendorff vroeg graaf Roedern of deze zich wel eens had afgevraagd hoe de situatie bij de vijand was. Hij had via zijn agenten vernomen dat men in Frankrijk en Engeland vreesde dat het Duitsland mogelijk zou lukken hen nog op bezet gebied tot staan te brengen en de oorlog dan nog maanden zou kunnen volhouden. De vrees voor een omslag in de situatie zou daar zeer groot zijn terwijl men ook daar aan het eind van z’n krachten zou zijn gekomen. (Naar we nu weten had Ludendorff het hierbij aan het rechte eind)

Nu nam staatssecretaris Solf het woord. Ook hij vroeg zich af hoe het toch mogelijk was dat het Opperbevel in het begin van de maand nog geëist had dat de Rijkskanselier, zeer tegen zijn zin in, onmiddellijk om een wapenstilstand moest verzoeken, dat ook daarna nog benadrukt werd dat elke dag uitstel uitermate gevaarlijk zou zijn en dat nu bleek dat het allemaal wel meeviel en dat, als we het maar vier weken zouden kunnen volhouden, de zaak er veel beter voor zou staan. Voor de staatssecretaris was dat een raadsel. Hij vroeg zich af hoe de werkelijke toestand nu eigenlijk was en wat nu wel mogelijk was dat drie weken geleden volstrekt onmogelijk zou zijn geweest?

Ludendorff antwoordde stijfjes dat het thuisfront niet bij machte was gebleken hem voldoende manschappen te leveren en dat daar het probleem lag.

“Nu hoor ik plotseling- en voor de eerste keer dat het tekort aan manschappen veel kleiner is dan men mij voorheen steeds heeft verteld. Nu kan men ineens wel 600.000 man leveren, waarom dat dan eerder niet kon wil ik maar liever niet vragen, maar begrijpen doe ik het niet. Wat voor mij nu geldt is dat ik die reserves ook werkelijk krijg want dan wordt de gehele situatie anders omdat de eigen sterkte dan toeneemt op een moment dat die van de vijand afneemt”.

Met deze opmerking schoot hij rechtstreeks in het doel.

De bespreking werd nog verscheidene uren voortgezet waarbij ook de onderzeebootoorlog nog ter sprake kwam. Ludendorff en Scheer verzetten zich tot het uiterste toen voorgesteld werd deze onmiddellijk te beëindigen. Tenslotte leek het er op dat de Rijkskanselier en de overige aanwezigen, met uitzondering van staatssecretaris Solf, overtuigd waren door de argumenten van Ludendorff om de Amerikaanse eisen, zoals vervat in Wilson’s tweede nota, niet te accepteren. Besloten werd de onderhandelingen gaande te houden en zoveel mogelijk tijd te winnen met als doel een wapenstilstand te bereiken waarbij de mogelijkheid om op een later tijdstip de vijandelijkheden weer te hervatten, open moest blijven en dat Duitsland zich niet op genade of ongenade aan de geallieerden zou overleveren. (7)

Ludendorff ging tevreden en gesterkt naar zijn hoofdkwartier te Spa terug, overtuigd dat hij er in geslaagd was de regering weer enige moed in te spreken en er nog een perspectief was op een eervolle beëindiging van de strijd.

Enkele dagen later echter vernam hij dat Solf er toch in was geslaagd de Rijkskanselier er van te overtuigen dat de onderzeebootoorlog moest worden gestaakt, één van de eisen van president Wilson. De bevelen daartoe waren inmiddels al uitgegaan.

“Wir hatten den Weg der Kapitulation beschritten”

…schreef Ludendorff later in zijn memoires.

Paul von Hindenburg
Paul von Hindenburg
President Wilson zond nu, na overleg met de geallieerden, opnieuw een nota aan de Duitse regering met nieuwe zwaardere eisen waaronder het aftreden van keizer Wilhelm ll. Voor Ludendorff stond het vast dat deze nota niet aanvaard kon worden en dat Duitsland nu wel gedwongen was de strijd voort te zetten. Toch wilde hij niet de oorzaak zijn van het mislukken van de wapenstilstandsonderhandelingen en derhalve bood hij in de ochtend van de 26e oktober zijn ontslag bij Hindenburg aan.

Deze weigerde dit echter te aanvaarden en overtuigde hem dat dit voor het leger op een catastrofe zou uitlopen en – zo schreef Ludendorff later in zijn memoires: “hoewel ongaarne, besloot ik aan zijn verzoek om aan te blijven, te voldoen”.

Later op die dag hoorde hij echter dat het opperbevel tijdens een bijeenkomst van de Rijksdag, zeer sterk was bekritiseerd zonder dat de regering ook maar de geringste poging had ondernomen hen te verdedigen.

De reden voor deze aanval in de Rijksdag was een dagorder die door Hindenburg op de 24e oktober was opgesteld om aan de troepen bekend te worden gemaakt. Daarin werd vastgesteld dat de nota van president Wilson onaanvaardbaar was en in strijd met de Duitse eer zodat er niets anders overbleef dan de vijandelijkheden voort te zetten.

Deze order, die overigens niet naar de troepen werd verzonden omdat kolonel Heye van het Grote Hoofdkwartier de verzending verhinderde, werd echter door een soldaat van het bureau waar de dagorder was voorbereid, doorgespeeld naar een lid van de oppositie die een en anderhierna in de openbaarheid bracht. De indruk werd daardoor gewekt dat het opperbevel, zonder voorafgaande goedkeuring van de regering en de Rijksdag, op eigen houtje had besloten de strijd voort te zetten en men eiste nu het hoofd van generaal Ludendorff.

Intussen was de politieke toestand in Duitsland volkomen onhoudbaar geworden. De onrust in het land nam hand over hand toe en de druk op de Rijkskanselier en de regering om een eind aan de oorlog te maken en te capituleren werd bijna ondraaglijk.

Hindenburg en Ludendorff besloten nu een persoonlijk onderhoud met de Rijkskanselier aan te vragen maar deze liet weten zich te ziek te voelen om hen te ontvangen. Hij lag met koorts en griep in bed, mogelijk als gevolg van de enorme spanning waaraan hij de laatste tijd was blootgesteld.

Klik hieronder op ‘volgende’ voor het vervolg van dit artikel

Hans Andriessen (1937-2022). Eerste Wereldoorlogkenner en auteur van verschillende boeken over de Grote Oorlog. Oprichter van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog (SSEW).

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×