In 2007 was het tweehonderd jaar geleden dat de trans-Atlantische slavenhandel werd afgeschaft door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Dat jaar verscheen de eerste Engelstalige druk van The Slave Ship, geschreven door professor in de Atlantische historie Marcus Rediker. Twintig jaar later, in 2022, verscheen de Nederlandse vertaling, verzorgd door Rob de Ridder, voorzien van een actueel voorwoord van de auteur. Hij spreekt hierin zijn hoop uit dat de…
“…Nederlandse lezers van dit boek beter de met bloed bevlekte geschiedenis zullen leren begrijpen van de opkomst van het kapitalisme, en tegelijkertijd van het moedige, veelzijdige verzet ertegen”.
Het zwaartepunt van de trans-Atlantische slavenhandel lag in de periode 1700-1808. Amerikaanse en Britse schepen vervoerden in die tijd drie miljoen slaafgemaakten over de Middenpassage, van de Afrikaanse westkust naar de Verenigde Staten of het Caribisch gebied. Aan boord van deze schepen stierven in totaal bijna een half miljoen mensen. Tellen we daar ook de slachtoffers bij die vielen aan boord van schepen van andere naties die in slaven handelden, waaronder Nederland, dan is het drama dat plaatsvond nog veel enormer. Marcus Rediker richt zich, als Amerikaanse, Engelstalige academicus, echter hoofdzakelijk op de Amerikaanse en Britse slavenschepen. Hij beschouwt de schepen als “de materiële omgeving, het podium waarop het menselijke drama van de slavenhandel zich afspeelde”. Zeer gedetailleerd en op basis van ooggetuigenverslagen van slaafgemaakten, bemanningsleden en kapiteins, reconstrueert hij de wrede wereld waar miljoenen mensen ongevraagd en zonder schuld werden ingesleurd.
Bestaand circuit
Rediker legt uit dat het binnen de grotere samenlevingen van West- en West-Centraal Afrika al eeuwenlang gebruikelijk was dat misdadigers en krijgsgevangenen verhandeld werden, bijvoorbeeld aan Arabische kooplieden in Noord-Afrika. Europese slavenhandelaren gingen volgens hem “simpelweg meedoen aan een al bestaand circuit van ruilhandel zonder dat meteen te wijzigen”. Hij noemt het volk van de Ashanti als de Fante als belangrijke spelers in de slavenhandel. Lokale conflicten leverden vaak krijgsgevangenen op die verhandeld konden worden, maar volgens Rediker was oorlog ook…
“…een eufemisme voor de georganiseerde diefstal van menselijke wezens”.
Voordat de slaafgemaakten aan boord van een Europees schip gebracht werden, hadden ze vaak al een lange reis achter de rug. De auteur geeft enkele voorbeelden van hoe slaafgemaakten eerst binnen Afrika onderling werden verhandeld, voordat ze werden verkocht aan Europese handelaren. Vaak ging het om mensen met een lage status, zoals landbouwers en strijders, want meestal werden de aanvoerders van de vijand na de strijd direct gedood.
Weggerukt en weggegooid
Slaafgemaakten werden meestal van hun familie en vrienden gescheiden voordat ze de oceaan over vervoerd werden. Ze werden weggerukt uit de enige wereld die ze hadden gekend. In plaats van een naam hadden ze aan boord slechts een nummer. Rediker beschrijft hoe “diepgaand, ontwrichtend en desoriënterend” deze ervaring voor de slachtoffers was. Als indringend voorbeeld vertelt hij het verhaal van Olaudah Equiano die op elfjarige leeftijd als slaafgemaakte vanuit het tegenwoordige Nigeria naar Amerika werd verscheept. Hij had niet eerder Europeanen gezien en dacht dat ze “slechte geesten” waren en kannibalen. Hoewel de schrijver aangeeft dat er twijfels zijn over de authenticiteit van het verhaal, is het een van de weinige primaire bronnen vanuit het perspectief van een slaafgemaakte. Het is hartverscheurend hoe Equiano beschrijft hoe hij vanuit zijn geboorteplaats werd ontvoerd en tot twee keer toe gescheiden werd van zijn zus. Aan boord van het schip zaten hij en de andere slaafgemaakten, zoals gebruikelijk, benedendeks, volgens de auteur “elk met net zoveel ruimte als een lijk in zijn kist”. De jongen was jaloers op de doden die overboord werden gegooid, want die waren tenminste vrij.
Ook gewone bemanningsleden en kapiteins krijgen een stem in het boek. Zo haalt de schrijver het verhaal aan van de zeeman James Field Stanfield. Eind jaren 1780 werd de Engelsman door de abolitionistische beweging gevraagd om zijn ervaringen aan boord van een slavenschip te beschrijven. Tijdens een reis van Liverpool naar Benin en daarvandaan naar Jamaica maakte hij vele verschrikkingen mee. Zowel slaafgemaakten als bemanningsleden werden veelvuldig met een zweep gegeseld door de wrede kapitein of zijn ondergeschikten, waarbij hun vlees werd opengereten. Nadat twee vrouwelijke slaafgemaakten overboord waren gesprongen om zelfmoord te plegen, werden alle gevangenen in het benedendek aan elkaar vastgeketend. Het gebeurde dat iemand met boeien verbonden zat met een gestorven lotgenoot. Wie omkwam werd overboord gegooid, zonder enig vertoon van respect. Over de vreselijke omstandigheden op het benedendek schreef Stanfield het volgende:
“Opeengepakt vervuilt de meute stinkend, lijdend
En smorend in kettingen haar hete verblijf.
Kunstig in elkaar gepast in pijnlijke rijen
Liggen ze te dampen, ze ademen het vochtige verderf:
Vochtig van geronnen bloedresten op de harde houten nerven
Scheurt het kaal gewreven vlees met felle kracht in de starre plankenvoer
En – grimmige vertelling – ploegt een helse voor.”
Duivelse machine
De bloeddorstigheid van sommige kapiteins kende nauwelijks grenzen. “Niet alle kapiteins van Guineamen waren duivels,” concludeert Rediker, “maar bijna ieder van hen had de duivel wel in zich. Dat was geen fout in de persoonlijkheid of het karakter van de mannen op zich. Het was een vereiste van de baan en het grotere economische systeem dat hij diende.” Het slavenschip, dat door de auteur “een duivelse machine, één groot martelwerktuig” wordt genoemd, was zo ingericht en georganiseerd dat opstanden van slaafgemaakten gewelddadig de kop in konden worden gedrukt. Een onderdeel hiervan was de barricado, een groot houten schot dat het bovendek in tweeën deelde en door gewapende bemanningsleden werd bemand ter verdediging van de kapiteinshut, de wapenopslagplaats en andere ruimtes waar slaafgemaakten geen toegang hadden. Verder stonden de kapitein en zijn officieren allerlei marteltuigen ter beschikking, waarvan de ‘kat met de zeven staarten’ het beruchtst werd. Het was een stok met daaraan zeven zweepjes met een hard uiteinde om slaafgemaakten of bemanningsleden mee af te ranselen.
Verder waren de schepen voorzien van netten die moesten voorkomen dat gevangenen overboord sprongen. De aanwezigheid van haaien had een afschrikkende werking, die door de kapiteins bewust werd gebruikt. Hun schepen werden vaak achtervolgd door de gulzige roofvissen, die de lichamen van overboord gegooide doden opvraten. Rediker schrijft:
“De vernietiging van lichamen door haaien was een openbaar spektakel en maakte deel uit van de ontaarding van de onderwerping.”
De haaien moesten naast de slaafgemaakten ook opstandige of ongehoorzame bemanningsleden afschrikken. Wat opvalt in het boek is dat matrozen en andere laaggeplaatste zeelieden vaak een wrede behandeling kregen. Ze werden vernederd en mishandeld door de kapitein en zijn officieren. Vaak waren ze onder valse voorwendselen gerekruteerd en waren ze na afloop van de reis berooid en ziek. Ongeveer twintigduizend Britse zeelieden stierven tussen 1780 en 1807 als gevolg van tropische ziekten en hun slechte verzorging. “Voor zowel bemanningsleden als de Afrikaanse gevangenen was het maandenlang leven op een slavenschip een strijd om het leven zelf”, aldus de auteur.
Pamfletten
Ook naar de normen van die tijd waren de omstandigheden op de slavenschepen zo afkeurenswaardig, dat de abolitionistische beweging het slavenschip centraal stelde in haar pamfletten tegen de slavernij. In het slothoofdstuk behandelt de schrijver de voor zichzelf sprekende tekening van een slavenschip die ook op het omslag staat, waarop te zien is hoe het benedendek van de Brooks uit Liverpool zo economisch mogelijk gevuld werd met slaafgemaakten, alsof het gaat om materialen in plaats van om mensen. Hiervoor werden de echte afmetingen gebruikt, dus het was geen valse informatie van de activisten. Een circulaire met daarop deze tekening, aangevuld met een samenvatting van de resultaten van het onderzoek van de Britse abolitionist Thomas Clarkson, vormde volgens Rediker…
“…het machtigste propagandamiddel tegen de slavenhandel”.
In 1807 werd de Atlantische slavenhandel afgeschaft in het Verenigd Koninkrijk, in 1808 gevolgd door de Verenigde Staten. Rediker noemt de afschaffing van de slavenhandel “een van de eerzaamste besluiten ooit door een Amerikaanse regering genomen”.
Kapitalisme
Naast de vele verschrikkingen die in Het slavenschip worden beschreven, is er ook ruimte voor ontroering. Voormalige zeelieden die in havenplaatsen in de nieuwe wereld door hun landgenoten aan hun lot overgelaten werden, konden soms rekenen op hulp uit onverwachte hoek. Rediker constateert namelijk dat het soms slaafgemaakten waren die zich bekommerden om de meelijkwekkende mannen, ook al waren die eerder medeverantwoordelijk voor hun eigen ongelukkige lot. Dit en ook andere voorbeelden tonen aan dat de geschiedenis van trans-Atlantische slavenhandel niet altijd langs voorspelbare patronen van zwart-wit verliepen.
Wat Rediker in dit uitstekend onderbouwde boek aantoont is dat de slavernij niet alleen beschouwd moet worden als racistisch fenomeen, maar ook als uitwas van het hebzuchtige westerse kapitalisme. Slechts een kleine minderheid van kapiteins en kooplieden profiteerde van dit menselijke drama. In deze geschiedenis geeft Rediker, naar voorbeeld van de abolitionisten, de slavenschepen een centrale plek. “Haar vermogen om Afrikaanse mensenlichamen op te sluiten en te vervoeren”, zo vat hij samen over het slavenschip als fenomeen, “had geholpen bij het doen ontstaan van een nieuwe Atlantische wereld van arbeid, plantages, handel, imperium en kapitalisme.”
Marcus Redikers objectief geschreven publicatie, vol huiveringwekkende verhalen die je niet in de koude kleren gaan zitten, verdient het om gelezen te worden door iedereen die zich een mening wil vormen binnen het slavernijdebat. Geholpen door dit boek, dat alleen in het voorwoord en slot een meer activistische toon heeft, kan deze discussie constructiever worden gevoerd, met feitenkennis in plaats van vanuit emotie.