Het Twaalfjarig Bestand is een periode in de Tachtigjarige Oorlog waarin niet met de Spanjaarden werd gevochten. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de wapenstilstand zou leiden tot een permanente vrede, maar het liep anders. In 1621 werd de gewapende strijd hervat.
Het Twaalfjarig Bestand werd op 9 april 1609 afgekondigd. Voor de Spanjaarden kwam de wapenstilstand zeer gelegen, omdat men hierdoor de aandacht kon richten op andere oorlogen in het Rijk. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was lang niet iedereen blij met het bestand. De Staten van Holland en raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt waren een groot voorstander. Een wapenstilstand kon volgens hen de handelspositie van de Republiek verstevigen en bovendien kon dankzij een bestand flink bezuinigd worden de defensie-uitgaven.
Stadhouder Maurits, de zoon van Willem van Oranje, zag vanuit zijn positie als opperbevelhebber van de strijdkrachten daarentegen veel liever dat de gewapende strijd werd voortgezet. Ook Willem Lodewijk, de stadhouder van de gewesten Groningen en Drenthe, was tegen het bestand. Beiden vreesden dat de Spanjaarden tijdens het bestand hun troepen zouden versterken om daarna genadeloos toe te slaan. Daarnaast was Maurits vermoedelijk ook tegen een bestand omdat hij bij een wapenstilstand een veel minder grote rol kon spelen op het politieke toneel van de jonge Republiek.
Conflict
De wapenstilstand maakte zo een einde aan de relatieve eenheid in de Republiek. In deze periode brak in de Republiek ook een religieus conflict uit, waarbij Maurits en Van Oldenbarnevelt ieder een andere kant kozen. Eerstgenoemde pleegde uiteindelijk een staatsgreep en rekende in de nasleep af met zijn opponenten. Johan van Oldenbarnevelt werd op 12 mei 1619 wegens landverraad en hoogverraad zelfs ter dood veroordeeld en op het Binnenhof geëxecuteerd.
Twee jaar later werd de strijd tegen de Spanjaarden hervat.