Een moord, een coup en een crisis
In 755 werd de tsenpo (keizer) van Tibet Tridé Tsungtsen (r. 712-755) omgebracht door twee van zijn ministers. De moordenaars namen de macht over met voorbijgaan aan het opvolgingsrecht van de dertienjarige kroonprins Trisong Detsen. De paleiscoup vormde het startschot van een aristocratische opstand met het doel het tij in het rijk te doen keren. Tibet was in de afgelopen anderhalve eeuw geëxpandeerd tot een groot en machtig imperium. In de afgelopen jaren had het echter binnenlands een ernstige crisis moeten doorstaan en buitenlands grote tegenslagen moeten incasseren. De machtsgreep in 755 bood echter niet de oplossing waarop de Tibetanen stonden te wachten. Integendeel: door de moord op de tsenpo en de dreigende beëindiging van de Yarlung-dynastie (?-842) stond het imperium aan de rand van een burgeroorlog.
Om de crisissituatie rond het jaar 750 in Tibet te kunnen begrijpen, dient de grote lijn vanaf de zevende eeuw te worden verteld. Het begin van het Tibetaanse Rijk (600-850) lag in het oevergebied langs de Zuid-Tibetaanse rivier de Yarlung-Tsangpo, het Tibetaanse deel van de Brahmaputra. Daar verenigden zich de clans onder het leiderschap van tsenpo’s uit de Yarlung-dynastie.Tot in de negende eeuw trok de tsenpo met zijn hofhouding in tentenkampen door het rijk. Aan hen werd vanuit het inheemse sjamanisme een goddelijke oorsprong en daarmee een bovennatuurlijke macht toegeschreven. Zij droegen de titel Tulku Lha Tsenpo: de ‘Geïncarneerde God-Koning’. Vooral onder de empire builder Songtsen Gampo (r. 619-650) breidde het rijk zich vanuit Zuid-Tibet uit over clans en stammen in het noorden.

Na de eerste expansiefase onder Songtsen Gampo strekte dit keizerlijke Groot-Tibet zich uit van de Himalaya in het zuiden, Tokharistan en Transoxanië in het westen, de Chinese garnizoenen in het Tarimbekken in het noorden tot aan Tang-China in het oosten [Zie kaart hieronder]. Tot het rijk behoorde het ruim 3600 meter hoge en spaarzaam bevolkte Tibetaanse plateau. Verdere veroveringen vanaf 670 gingen ten koste van China’s aanwezigheid in het Tarimbekken en vergden langdurige oorlogen, afgewisseld met tijdelijke wapenstilstanden en vredesluitingen.
Dankzij hun enorme legers met goed getrainde krijgers te paard wisten de Tibetanen meestal in de veroverde gebieden stand te houden. Halverwege de achtste eeuw was Tibet met zijn herders op het hoge plateau, zijn boeren in riviervalleien en zijn kooplieden in handelscentra een machtig imperium geworden.
![Kaart 6. Azië in het jaar 700. [Thomas Lessman, World History Maps].](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2025/02/tibetaanse-rijk.jpg)
De samenwerkende clans dachten hun doel te hebben bereikt, ‘namelijk om sterker deel te nemen op de markten langs de Zijderoute of om ze te controleren’1. Het liep echter tijdelijk anders. Expansiedrift veranderde in gevoelig gebiedsverlies en in verminderde toegang tot handelsroutes. In de jaren 747-750 heroverden de Chinezen de bergpassen in het Pamir-gebergte op de Tibetaanse bezettingsmacht en daarmee een van de weinige toegangswegen tussen Centraal-Azië en Zuid-Azië. Tot overmaat van ramp gaf een Tibetaanse vazal begin 755 zijn gebied in het noordoostelijk deel van het rijk prijs aan de Chinese regering.
Het gebiedsverlies bracht Tibet in een lastig parket, want ‘de Zijderoute was vitaal voor een economie die gedijde op de export van luxe producten als muskus, yakstaarten en geurige honing’.3 De Tibetanen exporteerden vooral muskus, in heel Azië een zeer gewilde, sterk ruikende aromatische stof, verkregen uit de geurklier van het muskushert. Muskus was ook extreem duur: op het Chinese deel van de Zijderoutes had 1 kg muskus in de achtste eeuw de waarde van 34 kg zuiver zilver. De staarten van een yak – een rundsoort – werden vooral in China gebruikt voor hun vaandels en als decoratie aan hoeden en aan rijkoetsen. Verder leverden de Tibetanen onder andere paarden, wollen stoffen, bewerkt metaal, goud, jade en edelstenen.

Verloren gebieden werden op China heroverd. In november 763, vlak na het einde van de An Lushan-opstand, hielden Tibetaanse troepen de Chinese hoofdstad Chang’an enkele weken plunderend en brandstichtend bezet. Bij hun vertrek namen zij grote aantallen vrouwen, ambachtslieden en geleerden in gevangenschap mee. Een eeuw lang lag de nieuwe grens tussen Tibet en China niet ver van Chang’an en controleerde het Tibetaanse leger enkele hoofdwegen vanuit de Chinese hoofdstad naar de Zijderoutes. De Chinese keizer diende de voorheen barbaarse en onderhorige tsenpo in het vervolg aan te spreken als zijn gelijkwaardige ‘neef’. De vernedering was compleet. De wending ook: onder Trisong Detsen (r. 756-circa 800) bereikte Tibet als grootmacht zijn hoogtepunt en werd het boeddhisme tot staatsgodsdienst verheven.
Introductie van het boeddhisme
Historici gaan ervan uit dat de Tibetaanse opstandelingen in 755 behoorden tot een conservatieve aristocratische stroming die zich verzette tegen het meegaande beleid van tsenpo Tridé Tsungtsen (r. 712-755) ten aanzien van Chinese invloed. Vooral zijn actieve belangstelling voor het Chinese boeddhisme was een doorn in het oog.

Het boeddhisme werd in Tibet in de zevende eeuw vanuit India en China gentroduceerd onder de patronage van de tsenpo. Net als bij de expansieve vorming van het Tibetaanse Rijk lag het begin bij Songtsen Gampo (r. 619-650). Zijn veroveringen brachten het krijgszuchtige Tibet steeds meer in contact met hoog ontwikkelde culturen met schriftreligies. Een zekere mate van acculturatie – aanpassing aan een andere cultuur – kon moeilijk worden vermeden. De alliantie-huwelijken van Songtsen Gampo met een Nepalese en een Chinese prinses openden de aanvoerlijnen voor boeddhistische monniken, beelden, geschriften en relikwieën. De heilige objecten werden in daartoe gebouwde tempels of stoepa’s bewaard.
Niets wijst er echter op dat het boeddhisme in de zevende eeuw wortel schoot onder de herders en boeren of breed werd aangehangen onder de clanleiders. Ook Songtsen Gampo was geen overtuigde boeddhist geworden. Hij liet weliswaar via zijn vrouwen boeddhistische invloeden aan het hof toe, maar aan weerszijden van zijn troon zaten als raadgevers links een minister en rechts een sjamaan van de inheemse bön-religie. Ook liet de tsenpo zich op traditioneel-rituele wijze begraven. Zijn graf werd bewaakt door de ‘levende doden’: personen die het graf verzorgden, maar onder geen enkele omstandigheid contact mochten hebben met andere mensen. Deze ‘levende doden’ vervingen als alternatief de comitatus: de kleine groep gezworen metgezellen van een krijgsheer die in vervlogen tijden samen met de gestorven leider in zijn graf werd begraven.
![Een gezantschap uit Tibet op audiëntie bij de Chinese keizer Taizong (r. 598-649). In die tijd
zocht Tibet goede betrekkingen met China om deel te kunnen nemen aan de hoogstaande Chinese
cultuur. Yan Liben (ca 600-673). [Palace Museum, Beijing, Wikimedia Commons].](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2025/02/Taizong.jpg)
Voorlopig bleef het boeddhisme in de schaduw van de traditionele sjamanistische rituelen staan en beide stonden onder bescherming van Songtsen Gampo (r. 619-650). Het boeddhisme als positieve kracht verwierf als het ware een geïntegreerd plekje binnen de bön-religie van geesten, demonen en goden.
Zo werden de eerste dertien boeddhistische stoepa’s (tempels) gebouwd op speciaal uitgekozen plaatsen, verspreid over heel Tibet. De mythe hierachter was dat een kwaadwillende, vrouwelijke demon de gehele oppervlakte van Tibet bedekte. Door op specifieke punten van haar ‘lichaam’ stoepa’s op te richten, werd geprobeerd haar schadelijke krachten te neutraliseren en daarmee de wilde geesten van Tibet te temmen. De eerste en belangrijkste van de dertien boeddhistische stoepa’s werd gebouwd in de buurt van de hoofdstad Rasa (‘Plaats van de Geiten’), later Lhasa (‘Plaats van de Goden’) genoemd. De stoepa heeft na aanbouw en herbouw de tand des tijds doorstaan, draagt nog steeds de naam de Jokhang en staat op de Werelderfgoedlijst (zie ook de openingsafbeelding).

Het huwelijk van Songtsen Gampo met de Chinese prinses zette in Tibet meer in beweging dan alleen de kennismaking met het boeddhisme:
Het was ook een periode van culturele uitwisseling, waarin jonge Tibetaanse aristocraten naar Chang’an reisden om te studeren in de scholen van de stad, terwijl Chinese ambachtslieden, bedreven in het maken van papier en inkt, werden gezonden naar Tibet, waar ze nieuwe technologieën demonstreerden, zoals met zijderupsen en molenstenen.Volgens Chinese historici zette de prinses zich ertoe, zodra zij in Lhasa aankwam, de Tibetanen te civiliseren; zij overtuigde de Tibetaanse aristocratie ervan hun kleren van vilt en bont te ruilen voor Chinese zijde en de oude praktijk van het rood schilderen van hun gezichten af te schaffen.4

Ook op bestuurlijk-militair gebied voerde Songtsen Gampo (r. 619-650) hervormingen door die de scheidingslijnen tussen de bevolkingsgroepen doorbraken. Zijn rijk werd verdeeld in nieuwe districten, elk bestaande uit duizend huishoudens met één persoon als vertegenwoordiger naar het centrale gezag toe. Het districtshoofd was verantwoordelijk voor de inning van belastingen en het leveren van soldaten. Het Tibetaanse Rijk werd verder verdeeld in vijf gouverneurschappen (ru of horns), elk bestaande uit tienduizend districten. Ieder gouverneurschap had zijn eigen leger, zich van de andere onderscheidend door een eigen uniform, een eigen banier en een eigen kleur voor de bekleding van de paarden. Wel verfde iedere Tibetaanse krijger bij aanvang van de strijd zijn gezicht rood.
Op centraal niveau werd de keizerlijke regering versterkt en werden besluiten op stenen zuilen of stèles vastgelegd. De clanleiders werden tot een nieuwe aristocratie gesmeed, die hiërarchisch werd ingezet in het rijksbestuur en in het leger. Net als in Europa werd de aristocratie onderhouden door de boeren die vanaf hun geboorte op de landgoederen werkten. Aldus heeft Songtsen Gampo niet alleen de weg geffend voor een culturele ommezwaai, maar ook de bestuurlijk-militaire basis gelegd voor een krachtig imperium.
![Gouden plaquette van een Tibetaanse boogschutter te paard tijdens de Yarlung-dynastie (600-800). [Al Thani-collectie, Parijs, Wikimedia Commons].](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2025/02/Tibetaanse-boogschutter.jpg)
Na de dood van Songtsen Gampo in 650 werd vanuit het tsenpo-hof ruim een halve eeuw weinig melding gemaakt van het boeddhisme.
Anderzijds suggereren de aanwezigheid van boeddhistische leraren in het land, de bouw van boeddhistische tempels en de eerste pogingen om Mahayana geschriften uit verschillende talen, waaronder het Sanskriet, te vertalen in het Tibetaans een langzame maar gestage infiltratie van boeddhistische ideeën en concepten.5
De Tibetaanse aristocratie werd steeds meer in de gelegenheid gesteld nieuwe ideeën van buiten op te doen. Zo bood de Tang-regering begin achtste eeuw zonen uit de Tibetaanse elite de mogelijkheid in Chang’an onderwijs te volgen. Ook deelname aan de Aziatische handel opende het venster naar verder ontwikkelde culturen.
Het huwelijk van Tridé Tsungtsen (r. 712-755) met de Chinese prinses Jincheng bracht voortgaande boeddhistische activiteiten met zich mee. Jincheng nam haar eigen hofhouding mee naar Tibet, inclusief kunstenaars en boeddhistische geleerden. Tijdens haar dertigjarige verblijf in Tibet ondergingen de tsenpo en zijn hof de invloed van Chinese kennis, kunst en religie. Jincheng wist in 736 haar man over te halen om boeddhistische monniken die de Centraal-Aziatische stad Khotan waren ontvlucht, in een kamp buiten Lhasa op te vangen. Drie jaar later brak er onder hen en vervolgens onder de bevolking van Lhasa een ernstige pestepidemie uit waaraan ook Jincheng overleed. Alle buitenlandse monniken moesten het land verlaten en het boeddhisme stond bij een deel van de elite in een kwaad daglicht. Wat tijdens de mislukte opstand in 755 op het spel stond was de vraag tot hoever de Tibetanen hun manier van leven moesten veranderen.
Boeddhistisch Tibet
De institutionele doorbraak van het boeddhisme kwam na de opstand met Trisong Detsen (r. 756-circa 800) als de nieuwe tsenpo. Hij nam een aantal besluiten die bepalend waren voor de religieuze toekomst van Tibet. In 762 bekeerde hij zich tot het boeddhisme. In de late jaren zeventig riep hij deze religie officieel uit tot staatsgodsdienst en liet hij honderd personen onder de aristocratie de eed afleggen het boeddhisme te beschermen en te bevorderen. Dat was buitengewoon moedig van Trisong Detsen, want daarmee zette hij zijn goddelijk aureool op het spel. Deze werd immers gelegitimeerd vanuit de traditionele bön-religie.

Samye-klooster in Tibet
Padmasambhava (ca. 710-797) – Monnik
Bronnen ▼
2 – Beckwith, Christopher I.,The Tibetan Empire in Central Asia: A History of the Struggle for Great Power among Tibetans, Turks, Arabs, and Chinese during the Early Middle Ages (New Jersey 1987), p.137
3 – Schaik, Sam van,Tibet. A History (z. pl. 2011). p. 26.
4 – Schaik, Sam van,Tibet. A History (z. pl. 2011)., p.10.
5 – Kollmar-Paulenz, Karénina, ‘The Buddhist Way into Tibet’, in: Ann Heirman en Stephan Peter Bumbacher (ed.),The Spread of Buddhism (2007), p. 315.