De Eerste Wereldoorlog kende vele gruwelijke veldslagen: denk maar aan de slag om Ieper, de strijd aan de Somme of het Honderdagenoffensief. Wat men echter soms vergeet, is de dagelijkse voedselstrijd die de burgers ver achter de linies voerden. De zoektocht naar eten Ć©n de onstilbare honger maakten van de oorlog, ook los van het geweld, een dagelijkse strijd op leven en dood.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was Belgiƫ, qua voedselbevoorrading, bijzonder slecht voorbereid. Het land importeerde op dat moment immers 80% van zijn voedselbehoeften en voor heel wat grondstoffen en landbouwproducten was het land al decennialang afhankelijk van de import. Met andere woorden: een bijzonder slecht uitgangspunt om een uitputtingsoorlog te moeten ondergaan!
Toen de Duitse bezetting in 1914 eenmaal een feit was, wentelden de bezetters de oorlogskosten bovendien zoveel mogelijk op Belgiƫ af. Vee, graan, groenten, veevoeder en meststoffen werden namelijk onmiddellijk opgeƫist door de Duitse bezetters. Door de vele vorderingen, het gebrek aan brandstof om voedsel te transporteren en het tekort aan grondstoffen daalde het voedselaanbod drastisch met alle gevolgen van dien: de prijzen schoten pijlsnel de hoogte in en de zwarte markt kon als nooit tevoren floreren. Gegoede burgers waren vaak bereid om tot het tienvoudige te betalen. Zo werden eieren soms al verkocht nog voor ze gelegd waren. De rol van sommige boeren en handelaars kon je in deze kwestie ook op zijn minst dubieus noemen. Het klopt zeker dat sommigen niet correct handelden, maar bij iedere crisis zijn er jammer genoeg mensen die profiteren van de situatie. Een groot aantal landbouwers toonde zich echter barmhartig en medelevend en koos er bewust voor om het lot van de landgenoten te laten prevaleren boven het persoonlijk geldgewin.
Nood maakte de mensen ook bijzonder vindingrijk. Zo trokken zij in het weekend naar de naburige bossen en verzamelden er bessen, noten, kruiden, paddenstoelen en zaden. Recycling werd heilig verklaard en de industrie vond nieuwe conserveringsmiddelen uit. En toen recycling bijna niet meer voldeed, werd āersatzā het toverwoord. Brood bestond deels uit zaagsel en aardappel- of koolraappoeder en werd bepoederd met kalk in plaats van met bloem. Koffie werd gemaakt van gedroogde eikels uit de bossen en de thee bestond uit gedroogde frambozenblaadjes.
In de steden en dorpskernen was de voedselnood het hoogst. Arbeiders hadden zelden tuinen en waren daarom niet in staat zelf groenten te kweken. Het Werk van den Akker, sinds 1896 de koepelorganisatie voor de Belgische volkstuinen, stimuleerde de bevolking om moestuinen aan te leggen. Alle beschikbare bermen, onverkochte bouwgronden, opgeruimde storten, stadsparken en bossen – of ze nu in handen waren van particulieren, de staat of de gemeente – werden omgevormd tot tuinbouwgrond. Het Buggenhoutbos werd zo wegens de nopende voedselschaarste grotendeels gerooid. Van de 400 hectare bos, bleef er nog nauwelijks 160 hectare over. Groenten, fruit en vooral aardappelen waren de voornaamste teelten. Als meststof werd meestal stadsbeer of de mest van huisdieren gebruikt.
De volkstuintjes kenden een groot succes: in het begin van de oorlog bewerkten in Belgiƫ 31.000 gezinnen samen 1.700 hectare grond. Aan het eind van de oorlog waren die aantallen gegroeid tot 180.000 families en 5.000 hectare.
Aan het front zagen we dit fenomeen ook opduiken. Het feit dat de Eerste Wereldoorlog een vrij immobiele oorlog was, had toch Ć©Ć©n groot āvoordeelā. Sommige infanteristen hadden zo de tijd om een klein tuintje aan te leggen. Dat was nodig ook, want de bevoorrading van de frontsoldaten liet veel te wensen over. In augustus 1916 noteerde een Belgische soldaat:
āGastronomische week: we vangen vis, braden ze, en schuimen de moestuintjes af, op zoek naar worteltjes en slaā.
Ondanks het oorlogsgeweld dat een deel van de oogst verwoestte, bleven de soldaten tuintjes aanleggen waarbij de Belgische militaire bevoorradingsdienst hen zelfs voorzag van het nodige zaaigoed. Naast het feit dat het een ontspannende activiteit was tijdens het maandenlange wachten op het vervolg van de oorlog, vormde de opbrengst ook een welgekomen afwisseling in de eentonige soldatenvoeding. De soldatentuintjes waren echter slechts een druppel op een gloeiende plaat. Maar pas in de lente van 1917 begon de legerleiding met het planten van landbouwgewassen in de buurt van de gevechtslinies. Het moet ongetwijfeld een opmerkelijk zicht geweest zijn.
Lees ook: Macht en honger
Crowdfunfingsproject van Vigor Clius