‘Man is the only creature that consumes without producing. He does not give milk, he does not lay eggs, he is too weak to pull the plough, he cannot run fast enough to catch rabbits. Yet he is lord of all the animals.’ George Orwell, in Animal Farm (1945)
Van al onze medeschepselen staan natuurlijk de huisdieren ons het meest nabij, gedomesticeerde nazaten van wilde diersoorten waar wij ooit letterlijk ‘brood’ in zagen. Het domesticeren van wilde dieren en planten werd ca. 10 tot 12.000 jaar geleden in gang gezet in de ‘Vruchtbare Halve Maan’, het gebied dat zich boogvormig uitstrekt van de Nijldelta in Egypte via huidig Jordanië, Iran, Irak, Israël en Syrië tot aan de Perzische Golf. Vrijwel alle belangrijke (landbouw)huisdieren zijn dan ook afkomstig uit deze regio.
Archeologische vondsten geven aanwijzingen dat deze neolithische cultuur zich na 6400 v.Chr. vanuit het Midden-Oosten via Griekenland en de Balkan verspreidde tot diep in Noord- en Centraal-Europa. Ook in Azië en Midden- en Zuid-Amerika zijn al duizenden jaren geleden landbouwhuisdieren en -gewassen ontwikkeld die nog altijd deel uitmaken van ons voedselpakket. In Australië werden geen dieren en planten gedomesticeerd.
Het domesticatieproces wordt wel beschouwd als de belangrijkste stap, die de mensheid heeft gezet op haar pad naar volwassenwording. Een beheersbare voedselbron bracht enige rust in het zwervend jager-verzamelaarbestaan. Boeren uit de ‘Vruchtbare Halve Maan’ en hun nazaten trokken met hun vee richting Europa. DNA-onderzoek laat zien dat 20 tot ruim 50 procent van de menselijke overblijfselen van vroege agrarische nederzettingen in West-Europa genen bevat afkomstig van boeren uit het Midden-Oosten. De snelheid waarmee de opmars van de landbouw en de veeteelt noord- en westwaarts geschiedde was 0,6 tot 1,3 kilometer per jaar, een marstempo nodig voor iedere generatie om verderop weer een stukje grond in cultuur te kunnen brengen.
De overgang van het nomadische jager-verzamelaarbestaan naar dat van sedentaire agrariër lijkt de oorzaak van de stormachtige technologische en organisatorische ontwikkelingen en de groei van de wereldbevolking in de laatste millennia.
Het lot van de mens is al miljoenen jaren – en dat is nu niet anders – onverbrekelijk met dat van het dier verbonden. Ten gevolge van onze ongebreidelde expansiedrift is niet alleen het wilde dier grotendeels uit onze leefomgeving verbannen, door intensivering binnen de veehouderij houden ook de meeste landbouwhuisdieren zich binnenshuis op. Daardoor is niet alleen de relatie met ons verleden als jager-verzamelaar verloren gegaan, ook het contact met onze voorgeschiedenis als veehouder en landbouwer is voor de meesten verbroken. We consumeren het dier liefst als het onherkenbaar verpakt op de schappen van het grootwinkelbedrijf ligt en willen al helemaal niet weten hoe het werd grootgebracht, geslacht en verwerkt.
‘Schoon Medecijnboecxken, tracterende vande natuerlicke crancheydt alder dieren’
De saaie preutsheid van het Victoriaanse tijdperk ligt ver achter ons maar in de moderne wetenschappelijke literatuur merken we daar echter weinig van. Dat dat ooit anders was lezen we in een der oudste Nederlandstalige veeteeltkundig-diergeneeskundige handboeken, het ‘Schoon Medecijnboecxken, tracterende vande natuerlicke crancheydt alder dieren’, uitgegeven door Bernaert Langenis in 1600. Het is op haar beurt, zoals het titelblad vermeldt: ‘Ghetranslateert uut den Hoochduytschen in onser Nederlantscher Spraken.’ Het oorspronkelijke Duitse werk, in 1530 gedrukt in Straatsburg, werd zoals in de Nederlandse versie te lezen valt, ‘ghecopieert uut Varone, Plinio, Vergilio en Palladio.’ Vrijwel alle informatie in dit 60 pagina’s tellende boekje is inderdaad, zij het meer uitgebreid, te vinden in de lijvige en vaak goed onderbouwde Romeinse standaardwerken gewijd aan landbouw en veeteelt.
Het domesticatieproces
Sinds de mens begon met temmen, fokken en selecteren van enkele van de diersoorten, die hem omringden, is er een grote variëteit aan rassen, vormen en kleurslagen ontstaan. Van de talloze, in principe bruikbare wilde diersoorten is weliswaar slechts een fractie in het domesticatieproces betrokken, maar uit deze weinige soorten zijn in de loop van luttele millennia weer duizenden huisdierrassen ontstaan. Bijzonder, dat van de in principe tienduizenden diersoorten, waarvan we de eieren, melk, vlees, trekkracht, huid, haar, honing, zijde en dergelijke kunnen gebruiken, er nooit meer dan zo’n 40 zijn gedomesticeerd.
Een gedomesticeerde diersoort zou het best kunnen worden omschreven als een groep dieren van een oorspronkelijk wilde soort, die zich al vele generaties genetisch gescheiden van haar wilde soortgenoten heeft voortgeplant. De groep is daarbij geheel afhankelijk van de mens. Dit geldt zowel voor de plaats waar zij zich ophoudt, de hoeveelheid en soort voedsel die zij toebedeeld krijgt, als de deelname aan het voortplantingsproces en de keuze van de seksuele partner. Selectie, vaak onbewust, op extremen als grote koude en hitte, voedsel- en waterschaarste, op melkgift, eiproductie en groeisnelheid, kracht en uithoudingsvermogen, op jachtzin, waaksheid en vechtlust moet beschouwd worden als de basis van de huidige uitbundige veelvormigheid aan huisdierrassen. Soms moeten esthetiek en exclusiviteit een rol hebben gespeeld.
Onder bescherming van de mens zijn zaken als goede zintuigen en uniforme schutkleur minder belangrijk en wordt vooral geselecteerd op diverse productiekenmerken en criteria als grootte, tamheid, afwijkende hoornvormen en kleuren of kleurpatronen. Het ontstaan van deze kleur- en vormenrijke variatie van gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren heeft zich deels afgespeeld in ons land. Diverse van de wilde stamvormen van door de mens gedomesticeerde diersoorten zijn ofwel al uitgestorven (oeros, tarpan), dan wel bedreigd in hun voortbestaan.
Maar weinig Afrikaanse dieren blijken ‘domesticatiegeschikt’. Bovendien zijn er zo veel bejaagbare wilde dieren in Afrika dat de vaak nomadische bevolking mogelijk minder behoefte aan huisdieren had. Archeologisch onderzoek heeft echter aangetoond dat de kat, het rund, de ezel, het parelhoen, de honingbij en de struisvogel op dit noordelijk deel van het continent gedomesticeerd zijn. In Noord- en Midden-Amerika domesticeerden de Maya’s, Azteken en andere indianenstammen de kalkoen en de mais. In Zuid-Amerika werden de lama, de alpaca en de cavia door de Inca’s, en de muskuseend door de (Amazone)indianen gedomesticeerd. In Europa werden alleen konijn, rendier en grauwe gans gedomesticeerd. Ook werden hier, naast het door migrerende boeren meegevoerde vee, het wilde zwijn en de oeros zelfstandig gedomesticeerd. Uit Oost- en Noord-Azië stammen onder andere de kip, zijderups, kameel, kwartel, knobbelgans, banteng, waterbuffel, yak en de gayal.
Complexe samenlevingen
De werkelijke reden om over te gaan op het domesticeren van planten en dieren is niet duidelijk. Jagen en verzamelen vragen vaak een aanzienlijk geringere tijdsinvestering en de bevolkingsdruk kan in die periode nog niet direct een reden zijn geweest. Wel brengt een beheersbare voedselbron natuurlijk enige rust en zekerheid in het zwervende jager-verzamelaarsbestaan. Hoe dan ook: de jager-verzamelaar werd geleidelijk veehouder en landbouwer met een vaste woonplaats. Bezit deed haar intrede en men richtte zich op verbetering van behuizing, kleding, organisatie, bewapening en werktuigen.
De domesticatie van wilde planten en dieren leidde tot verbeterde voedselproductie, met als gevolg bevolkingstoename, en later ook arbeidsverdeling en arbeidsspecialisatie. Door deze ingrijpende veranderingen waren met name minder mannen nodig om de gemeenschap te voorzien van voedsel. Hierdoor kreeg een aantal van hen de kans om zich te specialiseren tot wapenmaker, ‘aannemer’ en krijger om het toegenomen bezit in de vorm van wintervoorraden, vee, boerderijen, akkers en weidegebieden te beschermen. Aansluitend ontstond behoefte aan gespecialiseerde herders, bestuurders, aanvoerders en medicijnmannen. Verondersteld wordt wel dat met name door deze ontwikkelingen complexe samenlevingen met een centrale overheid, het schrift, en bestuurlijke en technologische vernieuwingen zijn ontstaan. Ook de sociale gelaagdheid lijkt hieruit te zijn voortgekomen, met een steeds verdergaande onderverdeling in beroepsgroepen als boeren, krijgers, handwerkslieden en bestuurders.
De vroege culturen in het Midden-Oosten en in de Nijldelta lieten al vroeg op bestuurlijk en technisch-architectonisch gebied bijzondere prestaties zien en brachten reusachtige legers op de been. In de westerse wereld zetten de nieuwe agrarische ontwikkelingen een technologisch vliegwiel in beweging dat met name in de loop van de laatste eeuwen resulteerde in een niet eerder vertoonde wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang.
Een ander gevolg van de samenleving van mensen en dieren is de overdracht van ziektes van dier op mens. Daar waar de mens in de jager-verzamelaarsfase vooral ten offer viel aan grote roofdieren, moet dat zo’n 10.000 jaar geleden door het nauwe contact met zijn (landbouw)huisdieren zijn veranderd. Een nieuwe bedreiging door bacteriën, schimmels, virussen en een veelheid aan uitwendige parasieten en inwendig opererende wormen diende zich aan, zoals hondsdolheid, miltvuur, tuberculose, lint- en spoelwormen.
De eend van Albert Cuyp
De eend Sijctghen van Aelbert Cuyp (1620-1691)
Ick ben gebroet te werckendam
k’was jonck en goet. doen ick hier quam
in voogelen borch, sonder te paeren
heb ick geleeft, wel twintich jaren
wel hondert eijers tsjaers [per jaar] geleijt
daerom ben ick geconterfeijt [geschilderd]
gebroocken beennen, tooch wt geneesen
gesondt en bont is noch mijn weesen
en als ick sijctghen sterven sal
soo schrijft hoe out, en tjaer getal 1647.
Op het afgebeelde paneel lezen we over de uitzonderlijke levenswandel van de hoogproductieve bonte boereneend Sijctghen. Honderd eieren per jaar was voor die tijd een enorme productie, en een leeftijd van 23 jaar bij overlijden, zeker in de tijd van Cuyp, een unicum. Na haar dood is ‘op haar verzoek’ de volgende tekst toegevoegd:
anno vijftich dartich daeghen
in october hoort men claeghen
sijctghen doot, dit is al waer
out zijnde drijentwintich jaer
1650.
Boerenantiek
Van de oude veelvormigheid in type, kleur en aftekening van huisdieren, geschilderd door Hollandse meesters als Jan Steen, Melchior d’Hondecoeter, Aelbert Cuyp en Paulus Potter, was enige decennia geleden echter weinig over. Met name in het begin van de vorige eeuw werd onder invloed van de eisen gesteld door de stamboeken, door onze keuterboer kleinschalige veelsoortigheid zonder pardon veranderd in grootschalige uniformiteit. Een bijzonder stuk cultuurbezit stond op het punt voor eeuwig te verdwijnen.
Dankzij de enorme inzet van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen en de vele fokkers van Oudhollandse huisdierrassen kunnen we ook nu nog profiteren van de decoratieve en vaak nuttige veelvormigheid van ons oorspronkelijk huisdierbestand. Nuttig ook als archief van een veelheid aan unieke genetische informatie, het resultaat van eeuwen fokkerskunst.
Pas tegen het eind van de vorige eeuw kwam onder invloed van de pas opgerichte stamboeken en gerichte vraag uit het buitenland de uniformiteit tot stand die tot voor kort in het landschap de boventoon voerde. Op dit moment zien we de achttiende- en negentiende-eeuwse variëteit aan type, kleur en aftekening weer in ons weidelandschap verschijnen. Het melkquotum en de daaraan gekoppelde vermeerderde belangstelling voor buitenlandse vleesrassen en hun kruisingsproducten met het inheemse vee zou weer aanleiding kunnen vormen voor het ontstaan van menig hedendaags veestuk.
De eerder genoemde grote variëteit in type, kleur en aftekening kwam vooral voort uit gebrek aan stamboeken en keuring op standaardkenmerken. Belangrijker is ook het feit, dat de Lage Landen in de afgelopen eeuwen geteisterd werden door een vloedgolf van rampen die met pijnlijke regelmaat ons veebestand decimeerde. Grote aantallen runderen moesten frequent in de ons omringende landen worden aangekocht om de verliezen te compenseren, veroorzaakt door watersnoodrampen, krijgshandelingen, besmettelijke veeziekten en ongunstige weersomstandigheden.
Hoewel summiere gegevens over omvangrijke stormvloeden al in Romeinse bronnen worden verstrekt, zijn meer uitgebreide beschrijvingen pas bekend uit de twaalfde tot en met de achttiende eeuw. In die periode werd ons land geteisterd door zo’n 45 grote watersnoodrampen. Om een indruk te geven van de schade die werd aangericht: in 1187 verdronken er in Friesland 80.000 mensen en (!) beesten, bij de vijfde Allerheiligenvloed in 1570 50.000 stuks rundvee, terwijl in 1717 de zevende kerstvloed in Groningen ruim 40.000 runderen verslond. Ook in de tientallen tussenliggende stormvloeden kwamen honderdduizenden stuks vee op het nauwelijks beschermde land om in het kolkende water. Rampzalige gebeurtenissen vormden verder de regelmatig terugkerende besmettelijke veeziekten als longziekte, runderpest en mond- en klauwzeer. Volgens oude bronnen kroop al in de vierde eeuw na Christus een…
“ijsselijke smet ongevoelig voort, wijl al ’t vee verteerde en de lantman weent en schreit”.
Naast de genoemde watersnoden en epidemieën leed de veestapel om de paar jaar gevoelige verliezen ten gevolge van grote droogte, oorlogsgeweld, langdurige regenval of strenge winters. Het is duidelijk dat Hubert Kornelisz Poot niet geheel op de hoogte was, toen hij in het begin van de achttiende eeuw de dichtregels neerschreef:
“hoe genoeglijk rolt het leven des gerusten lantmans heen”
Maar ook tuberculose, miltvuur en een bonte verzameling maag-darmparasieten lagen permanent op de loer. Werkzame geneesmiddelen waren er tot op het eind van de negentiende eeuw nauwelijks, de meest gebruikte diergeneesmiddelen
…waren ‘Haarlemmerolie, braakwijnsteen, Spaansche vliegzalf en ijzervitriool en plantaardige producten als jeneverbeziën, alantswortel, venkel en anijs’.
Bidden was vermoedelijk werkzamer.
In het boek Huisdieren – Onderworpen en gekoesterd, gebruikt en bewonderd wordt dieper ingegaan op de fundamentele biologische verschillen tussen natuurlijke partnerkeuze en kunstmatige seksuele selectie, zoals die plaats vindt in de (landbouw)huisdiersector en wat de fysiologische, anatomische, ethologische en immunologische gevolgen van deze kunstmatige ingrepen zijn. De lezer vindt er bovendien uitgebreide informatie over het aantal huisdieren in ons land (en evt. wereldwijd), huisdiersoorten en hun verspreiding, de hoeveelheden mest en urine die worden geproduceerd (milieuaspecten), relevante dierenwelzijnsaspecten, bijtincidenten, risico van ziekteverspreiding (zoönosen) en het economisch belang (productie en export). En natuurlijk komen in het boek uitgebreide soortbeschrijvingen, historische achtergronden en bijzondere ‘weetjes’ aan de orde, en het nut van de Oudhollandse huisdierrassen als bron van onvervangbaar erfelijk materiaal en hun cultuurhistorische waarde.
~ Maarten Frankenhuis
Oud-directeur Artis
Boek: Huisdieren – Onderworpen en gekoesterd, gebruikt en bewonderd