De hunebedden zijn de bekendste archeologische overblijfselen uit de Trechterbekercultuur (ca.4900-2750 v.Chr.). In Nederland zijn in totaal 53 van deze megalithische monumenten te vinden. Maar liefst 52 van de 53 Nederlandse hunebedden bevinden zich in Drenthe, Groningen heeft er één.
Hunebedden bestaan uit rechtopstaande grote stenen (“zuilen” of “draagstenen”) waarop platte dekstenen rusten. Over het algemeen gaat men ervan uit dat de monumenten werden opgericht als grafkamer voor (belangrijke) leden van de gemeenschap. Het grootste hunebed van Nederland (D27) is te vinden bij Borger. Dit prehistorische monument bevat 9 dekstenen op 26 draagstenen en 2 sluitstenen en een complete poort met 4 poortstenen en 1 deksteen. Het hunebed heeft een totale lengte van 22,5 meter. Bij dit beroemde hunebed is het Hunebedcentrum te vinden, waar het verhaal van de hunebedden en de hunebedbouwers in vaste en tijdelijke tentoonstellingen wordt verteld.
Grafkelders
De beeldvorming over hunebedden als graven is in de jaren 1990 veranderd. Theo Holleman schrijft hierover in Nederland in de prehistorie:
“Vanwege de grote hoeveelheid menselijke overblijfselen en aardwerk die er tijdens opgravingen in werden aangetroffen, veronderstelde men dat het grafkelders voor een hele dorpsgemeenschap waren. Dat beeld is inmiddels [Holleman schrijft dit in 2000] iets veranderd. Archeologen nemen nu aan dat een hunebed in eerste instantie het graf was voor een enkel individu, misschien een belangrijk iemand als een dorps- of familiehoofd. Pas later zouden hunebedden collectieve graven zijn geworden.” (38)
In latere fasen van de Trechterbekercultuur, vanaf ongeveer 2950 v.Chr. toen de zogenoemde Midden Havelte-fase begon, werden de doden ook gecremeerd.
De Hunnen
De naam ‘hunebed’ verwijst zeer waarschijnlijk naar de Hunnen, een volk waarvan men vroeger dacht dat die de monumenten bouwden. Naast deze misvatting, was zorgvuldig omgaan met de hunebedden er in vroegere tijden ook niet altijd bij. Zo gebruikte men in de middeleeuwen stenen van hunebedden als fundering voor kerken of andere grote bouwwerken. En toen in de achttiende eeuw, in de jaren 1730-1734, de paalworm allerlei houten dijkinstallaties aan de Noordzeekust verzwakte – van Vlaanderen tot Friesland – boden hunebedstenen uitkomst.
Met name in West-Friesland was de situatie vanwege overstromingsgevaar penibel. Daarop gingen de mensen uit kustgebieden op stroopjacht in gebieden met hunebedden, gebruikten buskruit om de stenen kleiner te maken en namen de brokstukken mee. In 1735 verbood Drenthe daarom het slopen of meenemen van de bouwwerken.
Lees ook: De Trechterbekercultuur (ca.4900-2750 v.Chr.)
Boek: Gids voor de hunebedden in Drenthe en Groningen