De keizer komt
Op 10 juni 1920, precies op zijn vijftigste verjaardag, begon mijn overgrootvader Robert Maximilian von Benda aan zijn memoires:
‘Ik werd gedoopt op de dag dat Frankrijk Duitsland de oorlog verklaarde…’
…schrijft hij, opdat de symbolische betekenis daarvan niemand zou ontgaan.
‘Een halve eeuw is sinds mijn geboorte vervlogen. Duitsland heeft in deze tijd enorme veranderingen doorgemaakt. Uit een sterk Pruisen kwam een nog sterker Duitsland voort, krachtig in uiterlijke macht en in aanzien in de wereld. Een geweldige opleving van de handel en een snelle toename van de nationale rijkdom!’
…vervolgt hij trots, om dan algauw uit te komen bij de bittere Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog.
Roberts doopdatum was 19 juli 1870, de dag waarop de drie jaar eerder opgerichte Noord-Duitse Bond onder leiding van de ambitieuze Pruisische kanselier Otto von Bismarck begon aan een oorlog met Frankrijk. Het conflict eindigde in 1871 met een Duitse overwinning en was de laatste van drie korte oorlogen tegen Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk, die zouden uitmonden in de stichting van het Duitse Keizerrijk in 1871, in de koude Spiegelzaal van het paleis van Versailles. Waar Duitsland daarvoor nog bestond uit een lappendeken van kleinere en grotere koninkrijken en vorstendommen, ontstond nu voor het eerst een Duitse natiestaat, met aan het hoofd de tot keizer gekroonde Pruisische koning Wilhelm I en als drijvende kracht de ‘ijzeren kanselier’ Otto von Bismarck.
Mijn overgrootvader overleed kort na zijn tachtigste verjaardag in 1950. Behalve de stichting en ondergang van het Duitse Keizerrijk maakte hij ook de opkomst en ondergang van de Weimarrepubliek mee, Hitlers Derde Rijk en, een jaar voor zijn dood, de officiële stichting van de twee naoorlogse Duitse republieken: de Bondsrepubliek in het westen en de communistische DDR in het oosten. Dat kon hij in 1920 allemaal nog niet weten, maar de vanzelfsprekende parallel die hij tussen zijn eigen leven en de geschiedenis van Duitsland legde, laat zien hoezeer hij zich bewust was van de snelheid waarmee de grote geschiedenis zich tijdens zijn leven voltrok.
Dat hij begint met deze analogie tussen zijn eigen leven en dat van zijn geliefde natie, zegt ook veel over Roberts politieke opvattingen en over het milieu waarin hij opgroeide. De Duitse eenwording in 1871 was de vurige wens geweest van zijn vader Karl Friedrich Wilhelm Robert von Benda, die ook Robert werd genoemd. Deze oude Robert, mijn betovergrootvader, was in 1844 in Potsdam begonnen aan een politieke carrière als Pruisisch regeringsambtenaar en zou in de tweede helft van de negentiende eeuw een van de voormannen van de National Liberale Partei worden, een politieke beweging waarin het streven naar sociale en politieke hervormingen hand in hand ging met het ideaal van Duitsland als eenheidsstaat.
Zowel het nationalisme als het liberalisme gold in de eerste helft van de negentiende eeuw als een ronduit revolutionair idee. Duitsland was op dat moment alleen nog maar een cultureel idee – gedefinieerd door een gemeenschappelijke taal en cultuur. Het Duitse cultuurgebied bestond naast grotere staten als Oostenrijk, Pruisen en Beieren uit een groot aantal vorstendommen, die allemaal door soevereine en absolutistische heersers werden geregeerd.
Dat begon pas echt te veranderen nadat Franse troepen onder leiding van Napoleon grote delen van de Duitstalige gebieden bezetten. Het was in de hitte van deze strijd dat koning Frederik Wilhelm III van Pruisen in zijn gloedvolle rede van 1813 niet alleen de inwoners van Pruisen, maar het gehele ‘Duitse volk’ opriep om de wapens op te nemen tegen de buitenlandse bezetters. De strijd tegen Napoleon, waaraan behalve reguliere troepen ook vrijwillige paramilitaire Landwehr en vrijkorpsen deelnamen, gaf een belangrijke impuls aan het Duitse nationalisme. Maar vooralsnog bleef Duitsland een idee. De twee belangrijkste Duitstalige staten, Pruisen en Oostenrijk, beconcurreerden elkaar na 1815 binnen de Duitse Bond, een los federaal verband, waarin Oostenrijk een doorslaggevende stem en een permanent voorzitterschap had.
Ondanks de gevleugelde oproep aan ‘het Duitse volk’ in 1813 voelde Frederik Wilhelm, net zomin als de Oostenrijkse keizer Franz II, voor een verdere politieke eenwording. Maar onder grote delen van de burgerij werd die roep steeds sterker. Het liberale nationalisme was een van de belangrijkste politieke uitingsvormen van de burgerlijke cultuur die aan het begin van de negentiende eeuw in het Duitse taalgebied was ontstaan. De liberalen eisten meer politieke inspraak voor burgers, richtten zich tegen de standenmaatschappij, tegen het absolutisme van de Duitse vorstendommen. Ze baseerden zich daarbij, behalve op de ideologie van het liberalisme, op Bildung – de culturele en politieke vorming van een burgermaatschappij die was gericht op hoogwaardig onderwijs en sociale integratie. En ze streefden een politieke eenwording van Duitsland na, die ze als een belangrijk instrument voor verdere hervormingen beschouwden.
In 1848 leek dit dubbelspoor van politieke hervorming en nationale eenwording tot een snelle overwinning van de liberalen te leiden. In dat revolutiejaar hoorde ook mijn betovergrootvader Robert von Benda tot de liberaal gezinde Pruisische regeringsambtenaren die nu het moment zagen om politieke hervormingen en nationale eenwording door te zetten. Overal in Duitsland – en daarbuiten – braken dat jaar revoluties uit. Ze waren een gevolg van de industrialisering en het uitdijende kapitalisme, waardoor de ongelijkheid nog meer was toegenomen. Dit leidde tot een groeiende ontevredenheid over de oude feodale politieke structuren en het gebrek aan burgerrechten, zoals persvrijheid, vrijheid van vergadering en politieke inspraak van burgers. Daarbovenop kwam in het Duitse taalgebied de roep om nationale eenwording, waarvan velen hoopten dat die ook in sociaal-economisch en politiek opzicht voor een grote doorbraak zou kunnen zorgen.