Kunstenaar Jacobus van Looy behoorde tot de belangrijkste Nederlandse kunstenaarsbeweging van het einde van de negentiende eeuw, de Tachtigers. Een beweging die op zoek was naar schoonheid. Van Looy vond die in Marokko.
Rijtuigschilder moest hij worden. Jacobus van Looy (1855-1930) was al vroeg in het weeshuis terechtgekomen, en om geld binnen te brengen moest hij werken. Maar Jacobus viel op: hij kon prachtig tekenen. En hoewel weesjongens eigenlijk niet konden doorstuderen, mocht Jacobus naar de kunstacademie.
Op zijn 29ste won Jacobus de ‘Prix de Rome’, een prijs voor jonge kunstenaars. Hij kreeg geld om een studiereis van een paar jaar te maken. Jacobus vertrok naar Italië en Spanje. Op 18 november 1886 ging hij naar Tanger in Marokko. Het Oosten was hélemaal hip in die tijd. Westerse kunstenaars lieten zich inspireren door de romantiek van buikdanseressen en waterpijpen.
Tanger maakte op Jacobus een verpletterende indruk. Vooral de Zocco, een markt met slangenbezweerders, verhalenvertellers en andere sprookjesachtige figuren vond hij prachtig. In 1901 ging hij weer voor een lange tijd naar Marokko. Tijdens zijn reizen maakte hij pastels, tekeningen en schreef hij notitieboekjes vol. Hij schreef onder meer de roman ‘Gekken’ die zich afspeelde in Marokko.
Kunstenaars als Van Looy wakkerden onder landgenoten de belangstelling voor het Oosten aan. Nederlanders begonnen divans, oosterse tapijten en lampen in hun huizen te zetten en droomden weg bij de verhalen van Duizend en één nacht.