Nazi’s in Buenos Aires
De geheimzinnige organisatie Odessa – een groot, machtig ondergronds netwerk dat hulp bood aan voormalige SS-leden – was een verzinsel dat alleen bestond in de fantasie van nazi-jagers en mensen die met nostalgie terugdachten aan het regime van Hitler. ‘Odessa’ was in de gevangenkampen van het naoorlogse Europa een codewoord waarmee de voormalige SS’ers zich onderling identificeerden, en mettertijd had het zich onder invloed van boeken en films ontwikkeld tot een mythisch begrip. De afgelopen jaren is door het openbaar worden van geheime documenten in de Verenigde Staten en Europa echter duidelijk gebleken dat de organisatie niet in die vorm heeft bestaan. Wat wél echt bestond, was een vluchtroute naar Zuid-Amerika, met hulp van instituties zoals het Vaticaan.
Ook is het een feit dat er zich in de Nieuwe Wereld een nazigemeenschap bevond en dat voormalige Duitse officieren elkaar uiteraard hielpen. Maar de relaties waren vluchtig, gebaseerd op persoonlijke contacten. Er was geen gestructureerde organisatie die door SS-leiders was opgezet met als doel hun leden in geval van nood te redden. De groep kon rekenen op de behulpzaamheid van plaatselijke sympathisanten van het ter ziele gegane Derde Rijk, onder wie niemand minder dan de Argentijnse president, Juan Domingo Perón. Hij was niet alleen een groot bewonderaar van Benito Mussolini, maar verdiepte zich ook in het nazisme en verslond boeken over de Führer; ook las hij Mein Kampf. Vanwege die bewondering beschouwde hij het Tribunaal van Neurenberg als een schande en zette hij een plan op om nazi’s te helpen ontsnappen naar zijn verre land.
Vlak nadat hij in 1946 aan de macht was gekomen, stelde Perón een vertegenwoordiger van de Katholieke Kerk aan als hoofd van de in Rome gevestigde Argentijnse delegatie voor immigratie in Europa. Pater José Clemente Silva kreeg instructies om de overtocht van 4 miljoen Europeanen naar Argentinië te organiseren. Met een speciale aanbeveling van Perón: óók het clandestiene transport van personen zonder documenten. Zo kwam er na de Tweede Wereldoorlog een grote groep nazi’s in Buenos Aires terecht.
De Argentijnse hoofdstad ging prat op haar roem als het Parijs van Zuid-Amerika – vooral vanwege de architectuur en de culturele verfijning, met theaters, boekhandels en veelgelezen dagbladen. De stad gold als een eenzame voorpost van de Europese beschaving, zoals president Domingo Sarmiento het aan het einde van de negentiende eeuw omschreef. De pracht en praal van Buenos Aires was afkomstig uit een gouden tijdperk waarin het land veel leer, vlees en landbouwproducten exporteerde en een grootmacht op het Amerikaanse continent beloofde te worden. De haven in de monding van de Rio de la Plata gaf het land aansluiting op de internationale markt en in 1880 werd Buenos Aires door het Congres uitgekozen als hoofdstad van de republiek Argentinië. Ten tijde van Perón werd het erfgoed van het glorieuze verleden gekoppeld aan een bruisende arbeidersbeweging en door de staat gecontroleerde vakbonden.
Perón bezat een groot talent om met menigten te communiceren. Duizenden mensen kwamen naar zijn toespraken vanaf het balkon van het Casa Rosada, aan de zijde van zijn tweede echtgenote Evita, die later een nationale mythe zou worden. Hoewel Perón graag de geschiedenis in wilde als de leider die de massa’s in vervoering bracht, hield hij een andere kant van zichzelf liever uit de openbaarheid: zijn persoonlijke banden met de nazi’s. Een van hen was Hans-Ulrich Rudel, de meest onderscheiden piloot van de Luftwaffe, de naziluchtmacht, die sinds 1948 in Buenos Aires woonde.
Met zijn expertise hielp Rudel bij de modernisering van de Argentijnse luchtvaart, en in ruil daarvoor bood de regering hem contracten en licenties. Rudel was ook solidair: samen met Constantin von Neurath, een zoon van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken in de eerste jaren van het naziregime, creëerde hij een noodfonds om zijn pas uit Duitsland aangekomen collega’s te ondersteunen. De dienstverlening bestond onder meer uit het versturen van pakjes, geldtransacties en rechtsbijstand. Dit werk werd gefaciliteerd door Rudels vriendschap met Perón. Veel vrienden, onder wie Mengele, maakten er gebruik van.
De uitgeweken nazi’s in Buenos Aires vielen niet op tussen de bevolking van overwegend Europese immigranten. Helemaal omdat er een grote Duitse gemeenschap was die zich al voor de oorlog in de stad had gevestigd. Het was dan ook niet vreemd om op straat Duits te horen praten. Nu was alleen de vraag wat te doen met al die werkloze voormalige nazi-officieren. Zelfs daarvoor vond Perón een oplossing. De regering sloot een contract met het pas opgerichte, door Argentijnen en Duitsers geleide bedrijf Capri voor de bouw van een hydro-elektrische centrale in de stad Tucumán, in het noorden van Argentinië. In de praktijk was dat een vehikel om technocraten uit het Derde Rijk een baan te bezorgen. Zo was een van de werknemers de voormalige luitenantkolonel van de SS Adolf Eichmann. Onder Argentijnen ging het grapje dat het acroniem ‘Capri’, dat stond voor Compañia Argentina para Proyetos y Realizaciones Industriales (Argentijnse Maatschappij voor de Uitvoering van Industriële Projecten), beter kon worden veranderd in Compañia Alemana Para Recien Inmigrados ofwel ‘Duitse Maatschappij voor Pas Geïmmigreerden’.
Perón had uitgebreide relaties met de nazi’s, en het is niet onmogelijk dat Mengele zelf nauwe banden met de Argentijnse leider onderhield. Aan het eind van zijn leven vertelde Perón aan een journalist dat hij in zijn presidentiële residentie Olivos vaak bezoek had gehad van een specialist in genetica, die hem amuseerde met verhalen over zijn fantastische ontdekkingen. De naam van die Beierse man, die trots was op zijn geboorteland, was, als hij zich goed herinnerde, Gregor.
Helmut Gregor, dat was precies de naam waaronder Mengele de eerste jaren in Buenos Aires bekend was. Zo stond hij vermeld in zijn paspoort van het Rode Kruis. Bij aankomst in Argentinië, in september 1949, had hij een klein akkefietje met een douanebeambte die een van zijn koffers wilde inspecteren – uitgerekend die met zijn onderzoeksnotities. Mengele protesteerde en zei dat het alleen maar ‘biologische aantekeningen’ waren. De beambte, die er geen woord van begreep, haalde weifelend zijn schouders op en liet hem door.
In zijn nieuwe land verzweeg Mengele dat hij arts was, en hij ging aanvankelijk als timmerman aan de slag. Die baan had als voordeel dat hij recht gaf op huisvesting. Mengeles gedeelde kamer lag in de plaats Vicente López ten noorden van Buenos Aires, een omgeving die traditioneel werd geassocieerd met de hogere klasse. De ingenieur met wie Mengele zijn kamer deelde, had medische spullen in zijn bagage gezien en vermoedde dus wel dat hij arts was. Mengele ontkende, maar toen de dochter van de ingenieur ziek werd en behandeld moest worden, kwam hij er toch voor uit. Deze details beschreef Mengele in zijn dagboek, waar hij precies op dat punt mee ophield, om het zo’n tien jaar later te hervatten.
Na de eerste, niet bepaald veelbelovende weken verhuisde Mengele naar een betere plek: een groot huis in koloniale stijl in de wijk Florida, ook in Vicente López. De eigenaar was Gerard Malbranc, een nazisympathisant die hem introduceerde in het circuit van Argentijnen en Duitsers die het Derde Rijk bewonderden. De ene nieuwe vriend bracht de volgende, totdat Mengele een beschermend netwerk om zich heen had.
Een van de eersten die hij leerde kennen was de journalist Willem Sassen, die, ofschoon Nederlander, lid van de SS was geweest. Hij was binnen het kringetje van Duitse nazi’s beroemd geworden door zijn artikelen voor het extreemrechtse tijdschrift Der Weg, gepubliceerd in Buenos Aires en illegaal verspreid in West-Duitsland. Deze journalist stelde Mengele voor aan Adolf Eichmann en Hans-Ulrich Rudel. Het contact met Eichmann werd geen succes, maar met de meest onderscheiden piloot van Hitler maakte Mengele zijn eerste reizen naar Paraguay, op zoek naar klanten voor de landbouwmachines van zijn vaders bedrijf in Duitsland. Rudel had uitstekende contacten, niet alleen met Perón maar ook met de Paraguayaanse dictator Stroessner, die overigens de zoon van een Beierse immigrant was.
Zo leefde Mengele vijf jaar onder de naam Helmut Gregor, totdat een simpele administratieve kwestie hem het eerste zetje gaf om die dekmantel te laten vallen. In 1954 vroeg zijn echtgenote Irene in Duitsland echtscheiding aan en moest hij op de ambassade een volmacht met zijn eigen naam ondertekenen. Het huwelijk was niet bestand gebleken tegen de afstand, en nog minder tegen het clandestiene leven. Irene wilde met een andere man trouwen. Mengele stemde in en vervolgde zijn leven. Hij huurde de helft van een huis in Olivos in Groot-Buenos Aires, een omgeving waarin veel Duitsers woonden, en kreeg af en toe bezoek uit Europa: zijn vader Karl, medewerker van het familiebedrijf Hans Sedlmeier, zijn broer Alois en zijn schoonzus Ruth. Met geld van de familie investeerde hij in een timmermansbedrijfje. De zaken begonnen te lopen en hij had op zeker moment zes werknemers in dienst. Alles leek de goede kant op te gaan, totdat Perón in september 1955 na een staatsgreep naar het buitenland vluchtte. Dat was een klap voor de nazigemeenschap van Buenos Aires, die beducht was voor de toekomst zonder hun beschermheer. Hun vrees bleek echter al snel ongegrond. Het militaire regime dat zich in Argentinië had gevestigd sloot het Nationale Congres en zette de leden van het Hooggerechtshof af, maar liet de nazi’s ongemoeid.
In het jaar na de coup maakte Mengele een reis naar Zwitserland, waar hij zijn zoon Rolf, zijn neefje Karl-Heinz en Martha, de weduwe van zijn broer Karl, ontmoette. Het was zijn eerste bezoek aan Europa na de oorlog, en alles wijst erop dat het ook het laatste was. Hij schijnt onder de naam Helmut Gregor te hebben gereisd, zoals hij in Argentinië bekendstond. Aan de kinderen stelde hij zich echter voor als ‘oom Fritz’. Martha wist natuurlijk wie hij echt was. De twee waren schoonzus en zwager en stonden op het punt om met elkaar in zee te gaan. Een paar maanden na de reis voelde Mengele zich zeker genoeg om openlijk onder zijn echte naam in Buenos Aires te leven. Met het voornemen om ‘Helmut Gregor’ te begraven, vroeg hij een Argentijnse identiteitskaart aan. Daarvoor had hij een document van de Duitse ambassade nodig om te bewijzen dat hij werkelijk Josef Mengele was. Het lukte en hij wist zonder grote problemen zijn nieuwe identiteitsbewijs te verkrijgen. Op dat moment moet het bij de Duitse autoriteiten bekend zijn geweest waar hij zich bevond.
Boek: Het geheime netwerk dat Josef Mengele liet verdwijnen – Betina Anton