De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902-1994) geldt als een van de grootste denkers over wetenschapsfilosofie uit de moderne geschiedenis. Hij staat bekend als de bedenker van wat hij zelf noemde het ‘kritisch rationalisme’, een soort filosofie die een middenweg vormde tussen het standaard rationalisme en het klassieke empirisme. Wat is precies de kern van het gedachtegoed van Karl Popper? En welke bijdrage heeft hij geleverd aan het wetenschappelijk-filosofische denken in de twintigste eeuw?
Karl Popper heeft als wetenschapsfilosoof vooral naam gemaakt doordat hij krachtige bezwaren inbracht tegen het in zijn tijd dominante logisch positivisme en tegen empirische waarheidsclaims. Hiervoor bedacht Popper een falsifieerbaarheidscriterium, met als focus de vorm en niet zozeer de inhoud van waarheidsclaims, dat verscheen in zijn hoofdwerk Logik der Forschung uit 1934. Naast deze wetenschappelijke input heeft Popper zich ook als politiek filosoof onderscheiden. Net als bijvoorbeeld Hannah Arendt verhief hij zijn stem tegen het totalitarisme en maakte hij zich hard voor de waarden en normen van de liberale democratie.
Jeugd, opleiding en promotie van Karl Popper
Karl Raimund Popper kwam ter wereld in Wenen in Oostenrijk, op 28 juli 1902, in een gezin dat tot de bourgeoisie, ofwel de gegoede burgerij, behoorde. Zijn vader Simon Siegmund Carl Popper was een advocaat uit bohemen en daarnaast werkzaam als hoogleraar Rechten aan de Universiteit van Wenen. Poppers moeder, Jenny Schiff, kwam oorspronkelijk uit Silezië, een voormalige Pruisische provincie. Alle grootouders van de familie Popper waren joods, maar het geloof werd in de familie niet meer gepraktiseerd. Van 1908 tot 1912 volgde Karl op een progressieve privéschool zijn basisonderwijs. Daarna ging hij naar het Realgymnasium in Wenen.
Popper was in zijn jonge jaren geïnteresseerd in het communisme. Na de Russische Revolutie en het einde van de Eerste Wereldoorlog hing hij een korte tijd het communistische gedachtegoed aan. De ommekeer kwam in juni 1919, toen Popper deel uitmaakte van een communistische mars met duizenden ongewapende arbeiders, die door de Oostenrijkse communistische partij gecommandeerd waren om het Weense politiebureau over te nemen. De politieagenten verdedigden zich met vuurwapens, waarbij twaalf actievoerders de dood vonden en zo’n tachtig gewond raakten. Na dit incident keerde Popper zich af van het communisme.
Omstreeks 1920 was Popper onder meer actief als stratenmaker, meubelmaker en als vrijwilliger in kinderklinieken. De eerstgenoemde twee betrekkingen bevielen Popper, die tegelijk in deeltijd wiskunde, natuurkunde en psychologie studeerde aan de Universiteit van Wenen, uiteindelijk niet. Popper zette al zijn energie in om leraar te worden. In 1924 behaalde hij zijn bevoegdheid als basisschooldocent en ging Popper bij een buitenschoolse opvang voor sociaal kansarme kinderen werken. Tegelijk stuurde hij aan op een promotie in de psychologie, wat in 1928 lukte met zijn proefschrift Zur Methodenfrage der Denkpsychologie bij psycholoog Karl Bühler (1879-1963).
Vlucht naar Nieuw-Zeeland, Tweede Wereldoorlog & Londen
In 1930 huwde Karl Popper met zijn collega Josefine Anna Henninger (1906-1985), die vanwege haar achternaam ‘Hennie’ genoemd werd. Vanwege de onrust op het wereldtoneel, zowel politiek als economisch – het totalitarisme kwam op, de Grote Depressie was begonnen en de oorlogsdreiging nam in het interbellum toe – besloot het stel om geen kinderen te krijgen. Later zei Popper over dit besluit:
“Het was misschien een laf besluit, maar in zekere zin een juiste beslissing.”
Vanwege het opkomende nationaalsocialisme in Oostenrijk, dat naar later bleek zou uitlopen op de Anschluss in maart 1938, besloten Karl Popper en zijn vrouw Hennie naar Nieuw-Zeeland te emigreren. Gelukkig diende zich een ultieme kans aan. Op kerstavond 1936 kreeg Popper een telegram met daarin het aanbod voor een aanstelling aan de universiteit van Canterbury in Nieuw-Zeeland. In februari 1937 vertrok het kinderloze echtpaar naar de stad Christchurch. Daar ging Popper aan het Canterbury University College filosofie doceren. Toen in 1945 de Tweede Wereldoorlog afgelopen was, vertrokken Popper en zijn vrouw naar het Verenigd Koninkrijk. In Londen kon Popper aan de London School of Economics aan de slag als lector in de logica. In 1949 kreeg hij promotie en werd hoogleraar logica en wetenschappelijke methodiek. Deze betrekking hield hij tot hij in 1969 met pensioen ging.
Hoofdlijnen uit de filosofie van Popper
Na zijn promotie ging Popper, in het tijdvak 1930-1937, als docent aan de slag op een middelbare school in Wenen, die hij tussentijds onderbrak voor een onbetaald studieverlof in het Verenigde Koninkrijk in 1935 en 1936.
In 1934 bracht Popper zijn eerste boek uit, het beroemd werk Logik der Forschung. Dit boek wordt beschouwd als Poppers hoofdwerk. De belangrijkste bijdrage die dit boek aan de wetenschapsfilosofie heeft geleverd, is Poppers kritiek op de inductieve methode die in het empirisme wordt gebruikt. Bij de inductieve methode van het empirisme zijn waarnemingen het uitgangspunt om tot ‘de waarheid’ te komen. Het empirisme leert dan ook dat zintuiglijke ervaring of waarneming de enige bron is van ware kennis. Popper acht dit empirisme problematisch, omdat het aantal werkelijke waarnemingen altijd erg klein is ten opzichte van het totaal aantal mogelijke waarnemingen. Daarbij kan elke volgende waarneming strijdig zijn met de eerdere gedane waarnemingen.
Lijnrecht tegenover de empirische waarheidsvinding staat het rationalisme. De rationalistische of deductieve methode gaat uit van een algemeen erkende waarheid (een natuurwet) en dus niet van zintuiglijke waarneming of ervaring, maar van de rede. In Logik der Forschung introduceerde Popper een deductieve methodiek om wetenschappelijke hypothesen en aannames te valideren middels het ‘falsifieerbaarheidscriterium’, zoals Popper deze strategie zelf noemde. De kern van het falsifieerbaarheidscriterium is dat een wetenschapper een (voorlopig opgestelde) theorie moet proberen te weerleggen met alle mogelijke argumenten. Als dit niet mogelijk blijkt, bevestigt de afwezigheid van tegenstrijdig bewijs zijn theorie.
Omdat in bepaalde wetenschappen geen gebruikgemaakt werd van fallibilisme, zoals Poppers aanpak genoemd wordt, bestempelt Popper deze tot ‘pseudowetenschappen’. Volgens Popper behoren onder meer de astrologie, metafysica, Karl Marx’ dialectische benadering van de geschiedenis en de psychoanalyse van Sigmund Freud tot deze categorie. De genoemde vakgebieden zijn volgens hem geen empirische wetenschappen, omdat ze zich niet houden aan het principe van falsifieerbaarheid. Te gemakkelijk worden theorieën gevormd, zonder dat de bedenker probeert om tegenargumenten te bedenken die zijn of haar theorie in gevaar kunnen brengen.
Poppers falsificeerbaarheidsprincipe is feitelijk een kritisch rationalisme. Om de woorden van Doorman en Pott te gebruiken:
“Wetenschap is volgens Popper deductief, hypothetisch en selectief. In alle theoretische wetenschappen (inclusief de sociale wetenschappen) gaat het om het zoeken naar deductieve causale verklaringen, die altijd een weerlegbaar, voorlopig karakter hebben.”
Poppers politiek-filosofische gedachtegoed
Naast wetenschapsfilosoof was Popper ook belangrijk als sociaal en politiek denker. Poppers politieke filosofie zette hij uiteen in twee studies, namelijk The Poverty of Historicism en The Open Society and Its Enemies, dat in twee delen in 1945 gepubliceerd werd. In het eerstgenoemde boek levert Popper in 1957 methodologische kritiek op het historicisme, een denkrichting die uitgaat van het bestaan van historische wetmatigheden. In dit boek stelt Popper dat het vooruitgangsgeloof van het historicisme theoretisch en praktisch gezien niet klopt. Hij richt zijn pijlen hierbij vooral op de dialectiek van de Verlichtingsfilosoof George Friedrich Wilhelm Hegel (1770-1831), op het gedachtegoed van Karl Marx (1818-1883) en op de filosofie van de Griekse filosoof Plato (ca. 427-347 v.Chr.) Met name Marx moet het bij Popper ontgelden, omdat veel van diens voorspellingen volgens Popper niet uitgekomen zijn.
Net als onder meer Hannah Arendt hield Popper zich bezig met het totalitarisme van zijn tijd. In The Open Society and Its Enemies voert Popper een pleidooi voor een open samenleving, die beschermd wordt tegen zijn vijanden. De cruciale vraag die hij zich hierbij stelt, is hoe politieke instellingen het beste georganiseerd kunnen worden om te voorkomen dat slechte of incompetente regeringsleiders de burgers of maatschappij schade berokkenen. Een belangrijk uitgangspunt in een democratische en open samenleving (dit laatste begrip leende Popper van Henri Bergson) is, zo beklemtoont hij in dit werk, dat elke politieke overtuiging en elk overheidsplan door een regering losgelaten moet kunnen worden als een kritische toetsing daartoe aanleiding geeft.
Pensioenperiode & overlijden
In 1969 ging Popper met pensioen, maar hij bleef geschiedfilosofisch onderzoek doen en boeken en artikelen publiceren. Zo publiceerde hij in 1972 Objective Knowledge. An Evolutionary Approach, waarin Popper zijn kennistheorie toepaste op de vraag wat objectieve kennis is en hoe deze zich ontwikkelt. Verder bracht hij in 1977, samen met neurobioloog John Eccles, het boek The Self and Its Brain uit. Het centrale thema van dit boek is de wisselwerking tussen lichaam en geest.
In 1985 keerde Popper met zijn vrouw terug naar Oostenrijk, zodat zijn zieke echtgenote de laatste maanden van haar leven in het bijzijn van haar familie kon doormaken. Ze overleed in november 1985. Het jaar erop besloot Karl Popper terug te keren naar het Verenigde Koninkrijk, waar hij zich vestigde in de plaats Kenley (in Surrey).
Popper overleed op 17 september 1994 op 92-jarige leeftijd aan complicaties die het gevolg waren van kanker, longontsteking en nierfalen. Hij werd gecremeerd, waarna zijn asresten vanuit Engeland overgebracht werden naar Wenen in Oostenrijk. Zijn as werd begraven op de Lainzer-begraafplaats, waar ook zijn vrouw, Josefine Anna Popper, te ruste ligt.
Michel Foucault – structuralist en leerling van Nietzsche
Boek: Hans Joachim Störig – Geschiedenis van de filosofie
Bronnen ▼
Boeken
-Sjaak Koenis, ‘Karl. R. Popper’, in: Maarten Doorman en Heleen Pott (red.), Filosofen van deze tijd (Amsterdam: Bert Bakker, 2003) p.64-76.
-Bryan Magee, Het verhaal van de filosofie (Standaard, 1999) p. 220-224.
-Herman Philipse, ‘Honderd jaar Karl Popper’, in: De Academische Boekengids 35 (oktober 2002) p. 9-10.
-Philip Stokes, Filosofie. 100 Essentiële denkers (Atrium, 2003) p.195.
Internet
-https://www.britannica.com/biography/Karl-Popper
-https://www.nederlandseboekengids.com/wp-content/uploads/2017/03/Honderd-jaar-Karl-Popper.pdf
-https://www.uu.nl/wetfilos/bijsluiter/popper.html
-https://wijsheden.net/auteurs/karl-popper/biografie
-https://www.groene.nl/artikel/de-lessen-van-karl-popper
-https://en.wikipedia.org/wiki/Karl_Popper#Life_and_career