In zijn onlangs verschenen boek Na de revolutie – kind van de jaren ’70 vertelt Jan Konst het verhaal van zijn jeugd. Geboren in 1963 hoort hij bij de zogenaamde ‘verloren generatie’ (1955-1965), het label dat sociologen bedachten voor de lichting jongeren voor wie rond 1980 de werkloosheid wachtte. In die jaren van bovendien oplopende spanningen tussen Oost en West en angst voor een kernoorlog kreeg het doemdenken vleugels.
Anders dan de protestgeneratie (1945-1955), de jaargangen net voor hen, leek deze groep de boot te gaan missen. De auteur, literatuurwetenschapper en hoogleraar Nederlandse literatuur in Berlijn, hangt het verhaal over zijn jonge jaren aan de kapstok van deze generatietheorieën: wat was in zijn leven uniek, wat een generatiedingetje? Zo krijgen zijn jeugd en opvoeding een bredere context.
Die jeugd was vooral: katholiek. Zijn ouders boden een veilige stee in die religieuze traditie. Net als hún ouders wilden zij het RK-estafettestokje doorgeven aan hun kinderen zodat ze geborgenheid zouden vinden in dat rijke, roomse leven. Dat het met die katholieke kerk en zuil in de jaren ’60 anders liep, weten we intussen allemaal wel. Een razendsnelle neergang vond niet alleen op macroniveau plaats, maar ook op het niveau van het gezin Konst en van Jan. De auteur beschrijft die wereld op een trefzekere manier. Ook al is er vaak over geschreven, anno 2021 blijft het verbijsterend hoe enorm de greep was die de kerk een kleine driekwart eeuw geleden op de gelovigen had. Neem nou de doop. Amper is de kleine Jan Konst geboren of hij wordt al ondergedompeld in de rijke traditie van die machtige kerk. Zijn vader, vergezeld door zijn jongste zus, voert hem binnen achttien uur mee naar de lokale Sint Dominicuskerk. Daar wacht meneer pastoor. Vader en Tante leggen nu namens kleine Jan, die rustig op het doopkleed voor het doopvont ligt, in reactie op de vragen van de pastoor een stokoude gelofte af:
‘Zweert u de duivel af? – Ja! En al zijn werken? – Ja! En al zijn loze beloftes? – Ja! Vervolgens laat de pastoor driemaal in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een beetje water over mijn voorhoofd lopen.… Ik ben nu opgenomen in de gemeenschap van Christus en lidmaat van de katholieke kerk. … In het geboortealbum schrijft mijn moeder dat de doop mijn hart tot “Gods tempel” maakt.’
Het is haast alsof Willibrord, Bonifatius en Liudger weer door het land dwalen en hun dopelingen vragen: ‘Forsachistu diobolae’? – Verzaak je de duivel, en alle duivelsoffers en alle werken van de duivel?” Of je een verre echo hoort van de achtste-eeuwse Utrechtse doopgelofte die ooit Wodan, Donar en Saxnot uit de lage landen moest verdrijven. Terwijl moeder nog op bed ligt bij te komen van de bevalling, spreidt de kerk zijn vleugels al uit over dit zieltje, zodat de Duivel de zuigeling zelfs niet per ‘wiegendood’ kan komen halen.
Mild
In Na de revolutie is de afrekening met de katholieke kerk mild. Ook nostalgie is niet het overheersende gevoel. Die wil met het verstrijken van de jaren nog wel eens de kop opsteken, al was het maar vanwege het gemis nú van de heldere maatschappelijke structuren en zwart-wit keuzen van tóen. De snelle verschrompeling van die allesomvattende katholieke aanspraken vormt wel het hoofdthema van dit zeer leesbare boek, al is het zeker niet het enige onderwerp. De lezer volgt Jan van de katholieke basisschool naar het gymnasium en de universiteit, in zijn ontwikkeling van peuter tot puber en propedeusestudent, en van het collectieve badhuis naar de gezinsbadkamer thuis. Konst verstaat de kunst om zijn eigen herinneringen te koppelen aan trends en historische gebeurtenissen, al lukt dat niet steeds. Sommige verhalen zoals die over zijn archeologische avonturen of reisjes naar het buitenland missen daardoor urgentie.
Misschien nog wel interessanter dan de eerste twintig levensjaren van Jan in het licht van die ‘verloren generatie’, is de ‘stille generatie’, die van zijn ouders. Die groep werd geboren in de jaren ’30 en voegde zich tamelijk geruisloos in de bestaande verbanden. Konst beschrijft de keuzes van zijn ouders met veel liefde. Dat zijn moeder de oorlogsjaren in Den Helder doorbracht en er bombardementen en ontruimingen meemaakte, beïnvloedde haar opvoedingsstijl. Haar angsten bracht ze op haar kinderen over die ze onwillekeurig leerde dat de eigen groep veiligheid bood en dat daarbuiten gevaar heerste. Dat maakte van de kleine Jan een voorzichtig en braaf kind, ook later geen rebel. Vader woekerde met zijn talenten in het onderwijs en als ‘ideoloog’ van een inrichting voor geestelijk gehandicapte kinderen.
Als een archeoloog graaft de auteur naar de collectieve ervaringen van zijn generatie. In navolging van de protestgeneratie schudde zij de oude idealen van zich af. Maar wat kwam daar voor in de plaats? Nam het ik-tijdperk de plaats in van de saamhorigheid van de jaren ‘50? Hoe individueel bepaald, hoe eigen waren keuzes dan in deze ik-decennia? Deels maakte Jan Konst dezelfde keuzes als zijn leeftijdsgenoten – voetballen, dwepen met radiopiraat Veronica, intens chagrijn na de legendarische voetbalnederlaag in 1974 -, anderzijds maakte hij ook eigen keuzes. Zo werd hij – heel atypisch – jeugdlid van de Oudheidkamer Baerne, ontdekte grafheuvels en een intacte urn uit 1800 voor Christus.
Een ijkpunt in zijn leven is het KRO-tv-programma Onder één dak, dat in 1981 de generatiekloof onderzocht. Vader en moeder Konst, kettingrokend, getuigden van hun twijfel aan de RK kerk en daarmee aan hun levenskeuzen. De 17-jarige Jan beet van zich af dat deze kerk ‘niet meer de zijne’ was. Daarmee waren ze een mene tekel voor die in elkaar zijgende ploftaart die de RK kerk vanaf midden jaren 60 bleek te zijn. Dat hele bouwwerk met zijn eeuwenoude politieke, morele, maatschappelijke en financiële macht zakte zomaar door de hoeven.
Mammoet
Andere thema’s zijn bijvoorbeeld de Mammoetwet die het mogelijk maakte dat honderdduizenden Jannen en Jantienen de stap naar hoger onderwijs konden zetten. De interculturele samenleving in de Utrechtse wijk Lombok, waar arbeidersgezinnen, immigranten en studenten, waaronder Jan, een moeizame relatie onderhielden. De matte jaren ’80, die met krakersrellen, vredesbeweging en geweldloos verzet tegen kernenergie, helemaal niet zo mat waren. De opkomst van emancipatie en feminisme, Joke Smit en de reactie op dat alles van zijn ouders, hun toenemende randkerkelijkheid. En de hilarische toestanden in hun parochie als de pastor ontdekt dat hij met zijn net ontdekte paranormale gaven eigenlijk veel meer kan betekenen voor de lidmaten dan met de wijwaterkwast.
Na de revolutieis, schrijft de auteur ergens, geschreven ‘met een glas witte wijn’ bij de hand. Woede of verontwaardiging ontbreken, alles uit die voorbije maar fijne jeugd is begrepen en zonodig vergeven en wordt met een glimlach opgehaald. Voor wie die periode zelf beleefde, is het boek een feest van herkenning al biedt het niet veel nieuwe inzichten. Een kritische beschouwing van het begrip generatie – lijkt het niet erg op ‘generalisatie’? – ontbreekt. Want al klopt het dat generatiegenoten min of meer parallelle levens leiden en vaak merken dat eigen ervaringen ‘tegelijk die van de ander’ zijn, toch knippen ze, om een mooi beeld uit het boek te gebruiken, verschillende collages uit dezelfde krant. ‘Niets van gemerkt’ of woorden van gelijke strekking gebruikte VVD-wonderkind Hans Wiegel ooit voor de protestjaren ’60.
Met die ‘verloren generatie’, zo vindt ook literatuurwetenschapper Jan Konst, is het uiteindelijk wel goed gekomen, ruim driekwart overtreft het inkomensniveau en de status van hun ouders of komt uit op hetzelfde niveau. Hopelijk inspireert dat ook de jongeren van nu, die op zoek zijn naar een beter klimaat, vaste contracten en goede huizen. Misschien komt het ook met hun toekomstverwachtingen wel helemaal goed, net als met de zogenaamde ‘verloren generatie’, die uiteindelijk toch kansen verzilverde toen die zich aandienden.
Boek: Na de revolutie – Jan Konst
Fragment: Een paranormale priester in Baarn