Op woensdag 27 april 1932 werd de kindermoordenares veroordeeld. Mej. M.L.C. kreeg “één jaar voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren en ter beschikking gesteld van de Semarangsche reclasseeringsvereeniging”, schreef het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch Indië. Maandenlang was de kolonie in de greep geweest van de sensatie. En nu: slechts één jaar?
Wie mej. M.L.C. was, begreep iedereen wel op die dag, het sluitstuk van maanden vol persaandacht. De kranten hadden veel details gegeven: haar leeftijd van 17 jaar, de woonplaats en initialen, alles kwam in de pers terecht, met de gruwelijke details van de kindermoord. Het eerste bericht stond in het Bataviaasch Nieuwsblad, op 30 november 1931, onder de kop ‘Een misdaad’:
“Vanmorgen om half acht is bij den muur van het achtererf van een Europeesche woning in de Djamboelaan het lijkje gevonden van een pasgeboren kind. De beide armpjes ontbraken. De landaard van het kind kon niet met zekerheid worden vastgesteld.”
Drie zinnen slechts. Ze moeten als een bom zijn ingeslagen. Een baby vermoord. Geen armen. En dan de vraag naar de ‘landaard’, waarmee de afkomst bedoeld werd. Was de baby Hollands, Indisch, Chinees, ja wat eigenlijk? Het mysterie was ontstaan. Het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië speculeerde op 3 december over de toedracht:
“Tegen den muur van het achtererf werd […] het stoffelijk overschot gevonden van een pasgeboren kind, van wie de armen glad waren afgesneden. De armen waren nergens te vinden, ook geen bloedsporen, terwijl evenmin duidelijk is hoe het kind naar de geïsoleerde plek kon zijn gebracht.
Er zijn echter maar twee mogelijkheden: of het stoffelijk overschot is van de straatzijde des nachts naar binnen gebracht, of het is over den achtermuur in den tuin geworpen.”
Enkele dagen later, op 4 december 1931, wist het Soerabaijasch Handelsblad te vertellen dat een Europeesch ongehuwd meisje had bekend het kind “in haar radeloosheid onmiddellijk na de geboorte te hebben gedood”. Geen woord over de vader. De zaak was in handen gegeven van Justitie. Toch zwegen de kranten niet nu zij dit zo ontzettende verhaal bezaten. Iedereen in Batavia en omstreken wilde er meer van weten. De beruchte tropenstijl van de pers, scherp en nietsontziend, vierde hoogtij. Al snel begreep iedereen: de moordenares zat nog op school en woonde bij haar ouders in de Sawohlaan. Het was de Java-Bode die te ver zou gaan met een racistisch stuk onder de titel ‘Het weggemoffelde kinderlijkje’. Te ver, dat kon dus tòch. Maar waarom?
Vooroordelen
Als vanouds was afkomst in de kolonie een gevoelig onderwerp. In de sociale hiërarchie stond Hollands op de eerste plaats. Afkomst toonde zich in uiterlijk, in een accentloos Nederlands spreken, in opleiding en in gedrag. Daarmee kon je de betere banen vinden en vasthouden. Zo werkte het koloniale systeem. Wie anders was, moest vooroordelen en andere obstakels overwinnen. Ten opzichte van Indische meisjes waren die vooroordelen hardnekkig; de beschuldigingen van zedeloosheid hingen snel in de lucht. Precies dat deed de Java-Bode: beschuldigingen uiten. Daarna weigerde de krant alle boze ingezonden brieven, die vervolgens hun weg vonden naar het Bataviaasch Nieuwsblad. Op 8 december stond daar de uitstekende brief te lezen van ene P.C. die onder meer schreef:
“Velen zullen zich gisteravond na lezing van het stukje over den kindermoord afgevraagd hebben, welk nut het heeft, om te doen uitkomen, dat het meisje, dat den moord pleegde, een Indo-Europeesch meisje was. En of de mededeeling, dat in de Indische huishoudens de kinderen te veel vrijheid genieten, wel juist is. Indien er al sprake is van te groote vrijheid, welke de kinderen over het algemeen in Indië genieten, dan is het zeer zeker niet overdreven om te spreken van de kinderen in Europeesche huishoudens. Hieronder vallen dan vanzelf de Indische huishoudens.”
Het artikel in de Java Bode wekte den indruk, alsof alleen Indo’s zich aan dergelijke misdaden zouden schuldig maken, en dat alleen de Indo-Europeesche jeugd in Indië in een staat van verwording was geraakt.
Dat was de grotere pijn: de discriminatie, ja, het racisme dat gevoeld werd. Weer werd het Indische verdacht gemaakt, en zoiets werkte door. “Zo zijn ze nou eenmaal” bleef gemakkelijk hangen bij menigeen die zulke artikelen las. P.C. redeneerde logisch en hij had met zijn kalme betoogtrant gelijk, maar of dat opwoog tegen de sensatiebeelden van de Java-Bode? Daar kwam nog iets anders bij: de angst in de koloniale samenleving om het verlies van Indië. Dat moest niet. De Hollandse superioriteit moest glanzen, ook al ging dat ten koste van anderen.
Protesten of niet, de pers denderde voort met stukjes en artikelen over bloedvergiftiging, getuigen die kwamen en gingen en andere details.
Al met al duurde het dus maanden eer er een uitspraak kwam. Een jaar voorwaardelijk kreeg mej. M.L.C. Misschien voelde de rechtbank mededogen met dit jonge Indische meisje, dat zo door de pers gemangeld was. Waar kon ze nog heen, na dat jaar, zou ze nog ooit kunnen terugkeren naar haar veilige leven, toen niemand wist wie ze was?
Meer artikelen uit deze rubriek
Boeken over Nederlands-Indië